-
Samenvatting
Nadat het Hof van Justitie eerder (HvJ EU 6 september 2012, zaak C-170/11, Lippens c.s./Kortekaas c.s) bepaalde dat de EU-Bewijsverordening geen uitputtende regeling is voor het verkrijgen van getuigenbewijs, laat het Hof zich nu uit over de (niet-)exclusiviteit van de verordening met betrekking tot deskundigenbewijs. Als een rechter een deskundigenonderzoek rechtstreeks in een andere lidstaat wil laten uitvoeren, dan is hij niet noodzakelijkerwijs gehouden om de in de EU-Bewijsverordening neergelegde methode voor rechtstreekse bewijsverkrijging toe te passen. Een dwingende uitzondering geldt in de situatie waarin de bewijsverkrijging invloed kan hebben op het openbaar gezag van de lidstaat waarin het onderzoek moet worden verricht.
HvJ EU 21 februari 2013, zaak C-332/11 (ProRail/Xpedys, c.s.). n.n.g.
Inhoud
- Achtergrond
- EU-Bewijsverordening; exclusief of niet?
- Openbaar gezag-uitzondering
- Vooruitblik
- Weigeringsgronden bij de indirecte methode
- Weigeringsgronden bij de directe methode
- ‘Praktische onuitvoerbaarheid’
- Rechtsmiddelen tegen weigering van een verzoek om rechtshulp
- Rechtsmiddelen bij (vermeende) schending van de verordening door de nationale rechter?
- Ter afronding
- ↑ Naar boven
Nederlands tijdschrift voor Europees recht |
|
Artikel | EU-Bewijsverordening soms toch exclusiefDe EU-bewijsverordening is ook ten aanzien van rechtstreeks deskundigenbewijs geen uitputtende regeling, tenzij het onderzoek van invloed is op het openbaar gezag van de aangezochte lidstaat |
Trefwoorden | EU-Bewijsverordening 1206/2001, grensoverschrijdende bewijsverkrijging, deskundigenbewijs, openbaar gezag |
Auteurs | Mr. F.M. Ruitenbeek-Bart |
Auteursinformatie |