Maatschappelijk verantwoord ondernemen in Nederland

DOI: 10.5553/TO/156850122015015001005
Artikel

Maatschappelijk verantwoord ondernemen in Nederland

Hoe vrijwillig/verplicht* is dat? (* doorhalen wat niet van toepassing is)

Trefwoorden Maatschappelijk verantwoord ondernenmen, Duurzaamheid, Verplichting
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    mr. H.J. Zwalve-Erades

    Mr. H.J. (Jeanine) Zwalve-Erades is werkzaam bij Royal HaskoningDHV als senior legal consultant op het gebied van duurzaamheid en omgevingsrecht.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    mr. H.J. Zwalve-Erades, 'Maatschappelijk verantwoord ondernemen in Nederland', TO 2015-1, p. 31-45

    Download RIS Download BibTex

    • 1 Inleiding

      Anno 2015 is Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (hierna: MVO) een niet meer weg te denken begrip dat staat voor meer aandacht voor de gevolgen van ondernemingen op de mens en zijn leefmilieu, maar de relatie tussen MVO en het recht is geen vanzelfsprekende. In Nederland wordt MVO namelijk vooral gezien als een bovenwettelijke inspanning, een taak die ondernemingen zichzelf vrijwillig opleggen. Om te zien of dat terecht is, verken ik in dit artikel de juridische status van MVO in Nederland aan de hand van de volgende twee vragen: in hoeverre wordt het Nederlandse bedrijfsleven (dat wil zeggen: ondernemingen waarvan de hoofdvestiging statutair in Nederland is gevestigd) door middel van wet- en regelgeving gedwongen tot (bepaalde aspecten van) MVO en zo er al sprake is van een wettelijke verplichting, wie in dat geval zorg draagt voor de handhaving van deze regels?
      Om deze vragen te beantwoorden ga ik in par. 2 en par. 3 in op de begrippen duurzaamheid en MVO en hoe zich deze de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. In par. 4 beschrijf ik enkele theoretische aspecten van wet- en regelgeving, waarna ik in par. 5 inga op enkele tientallen belangrijke bronnen voor MVO-gerelateerde normen, welke verplichtingen daaruit voortvloeien en voor wie en door wie ze worden gehandhaafd. In par. 6 beschrijf ik de grootste risico’s van niet-naleving van deze verplichtingen, terwijl in par. 7 nog enkele andere knelpunten aan de orde komen. In par. 8 geef ik een doorkijkje naar de wijze waarop de nieuwe Omgevingswet omgaat met duurzaamheid. Tot slot volgt in par. 9 de conclusie van dit artikel als mijn bijdrage aan de kennis over MVO en de rol die het recht hierin speelt.

    • 2 Wat is Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

      Alvorens in te gaan op de wijze waarop Nederlandse bedrijven toepassing geven aan MVO en welke (juridische) prikkels daaraan wellicht ten grondslag liggen, is het wenselijk om eerst even stil te staan bij de definitie van MVO en van een begrip dat daar nauw mee samenhangt: duurzame ontwikkeling. Het zijn beide nogal vage begrippen, die bovendien worden gebruikt in een vakgebied dat sterk in ontwikkeling is.
      Het concept ‘duurzaamheid’ werd in 1987 geïntroduceerd in het rapport ‘Our common Future’ van de VN-commissie Brundtland,1xDe officiële benaming van de commissie was de ‘World Commission on Environment and Development’, maar in de volksmond werd dit al snel de ‘commissie Brundtland’ (naar de naam van de voorzitster). die als taak had de milieugevolgen van de mondialisering te onderzoeken. In dit rapport werd onder het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ verstaan:

      ‘Sustainable development seeks to meet the needs and aspirations of the present [generation] without compromising the ability to meet those of the future.’


      Deze uitleg van het begrip duurzaamheid is binnen het vakgebied nog steeds gangbaar en in feite is MVO niets anders dan de toepassing van duurzaamheid binnen een onderneming. Dat neemt niet weg dat er voor MVO vele definities in omloop zijn. Zo definieerde de Europese Commissie MVO in 2001 nog als

      ‘een begrip [dat gebruikt wordt] om aan te geven dat bedrijven in het kader van hun bedrijfsactiviteiten en in hun relaties met andere partijen vrijwillig aandacht aan sociale kwesties en het milieu schenken’,2xEuropese Commissie (2001), ‘De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven’, Groenboek, COM (2001)366.


      maar deze definitie werd in 2011 ingekort tot:

      ‘de verantwoordelijkheid van bedrijven voor het effect dat ze op de samenleving hebben’.3xEuropese Commissie (2011), ‘Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen’, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s, COM (2011)681.


      Ook de Sociaal-Economische Raad constateerde in 2000 al in zijn rapport ‘De winst van waarden’ dat het lastig is om voor MVO een eenduidige, algemeen toepasselijke definitie te vinden4xSociaal-Economische Raad (2000), SER-advies ‘De winst van waarden’ 15 december 2000, 00/11. en diverse internationale studies bevestigen dit.5xVan Marrewijk, Concepts and Definitions of CSR and Corporate Sustainability: Between Agency and Communion, Journal of Business Ethics (2003) 44: p. 95-105 en A. Dahlsrud, How Corporate Social Responsibility Is Defined: an analysis of 37 Definitions, Corporate Social Responsibility and Environmental Management (2008) 15, p. 1-13, Published online 9 November 2006 in Wiley InterScience (aangehaald in Van Tilburg et al, 2012, zie noot 8). In dit artikel hanteer ik de definitie van de Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO) die in de ISO 26000 (de internationale richtlijn voor duurzaam ondernemen) de volgende definitie geeft:

      ‘Het ondernemen van een organisatie met verantwoordelijkheid voor de impact van haar beslissingen en activiteiten op maatschappij en milieu door middel van transparant en ethisch gedrag.’


      Uit deze en andere definities blijkt dat MVO niet alleen een zaak van het bedrijfsleven is, maar ook van andere organisaties, en dat het zich afspeelt binnen de Triple-P, oftewel: Planet, People en Profit. Het is een breed begrip dat veel verschillende aspecten omvat, die bovendien per bedrijf enorm kunnen verschillen, naar gelang de aard van de bedrijfsactiviteiten, de plaats waar deze worden uitgevoerd en de achterliggende doelstelling of bedrijfsfilosofie. Want er zijn meer redenen om aan MVO te doen dan alleen het (beter) beschermen van mens en milieu, bijvoorbeeld de bescherming of verbetering van een moeizaam opgebouwde reputatie, het terugdringen van de kosten, maar ook het aanboren van nieuwe marktkansen. Het naleven van wet- en regelgeving hoort daar wel bij, maar vormt tegelijkertijd meestal niet de primaire reden om aan MVO te (gaan) doen.
      In termen van MVO staat Planet voor de ‘zorg voor het milieu’ in de breedste zin van het woord. Dat wil zeggen: de bescherming van natuur en milieu en het voorkomen van de uitputting van natuurlijke hulpbronnen. Nederland heeft weliswaar een lange traditie op het gebied van milieuwetgeving en al sinds het eind van de vorige eeuw is er toenemende aandacht voor duurzaamheid en terugdringing van het energieverbruik, maar dat is helaas lang niet overal op de wereld gemeengoed. Binnen MVO staat People voor ‘zorg voor de mens’. Het gaat daarbij vooral om de machtsverhouding tussen (grote) ondernemingen en hun werknemers (inclusief toeleveranciers), onder meer op het gebied van beloning, een veilige werkomgeving en het tegengaan van discriminatie, slavernij en kinderarbeid. Binnen de context van MVO staat Profit voor de ‘zorg voor de continuïteit’ van de onderneming. Omdat de zorg voor Planet en People ook gevolgen kan hebben voor de financiële situatie, en dus voor de continuïteit van het bedrijf, moet in het besluitvormingsproces rond MVO ook aandacht zijn voor de P van Profit.
      In dit figuur hiernaast is de ‘triple-P’ uitgesplitst in zeven MVO aandachtsgebieden:
      7 MVO-aandachtsgebie den
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TO/TO_2015_1 1) milieu (in de meest brede zin van het woord);
      2) eerlijk zaken doen;
      3) mensenrechten;
      4) arbeidsomstandigheden;
      5) consumentenaangelegenheden;
      6) betrokkenheid bij en ontwikkeling van de gemeenschap;
      7) behoorlijk bestuur/organisatie.

      Behoorlijk bestuur (of corporate governance) wordt beschouwd als de spil van MVO omdat dáár de voorwaarden moeten worden gecreëerd die de organisatie in staat stellen om verantwoordelijkheid te dragen voor de impact van de bedrijfsactiviteiten en -besluiten en het MVO-beleid in de organisatie te integreren.

    • 3 De ontwikkeling van MVO

      In de afgelopen vijftien jaar heeft MVO mondiaal een enorme sprong voorwaarts gemaakt. Vele organisaties hebben – vaak in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven – bijgedragen aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke en wetenschappelijke denkkaders en praktische kennis, veelal vanuit het groeiende besef dat overheid en bedrijfsleven elkaar nodig hebben om sommige uitdagingen het hoofd te bieden. Mede door het schaalniveau van de milieuproblematiek speelt de Europese Unie hierin vanaf het begin een vooraanstaande rol, samen met vele andere internationale organisaties waaronder de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD), de Verenigde Naties (in het bijzonder op het gebied van mensenrechten6xIn 2005 stelde secretaris-generaal Kofi Annan John Ruggie aan als ‘Special Representative of the Secretary-General on the Issue of Human Rights and Transnational Corporations and other Business Enterprises’. Dit heeft onder meer geleid tot de ‘Ruggie Principles’ (zie tabelnummer 9).), het International Integrated Reporting Comittee (IIRC) en nog vele anderen.
      In de overtuiging dat het bedrijfsleven een belangrijke bijdrage kon leveren aan doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van duurzame ontwikkeling introduceerde de Europese Commissie in 2001 het eerder genoemde Groenboek (zie noot 2) met als doel een grootschalig debat op gang te brengen rond de vraag hoe de Europese Unie de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven in Europa en wereldwijd kon bevorderen. Vanuit dit Groenboek ontstond onder de noemer ‘Europa 2020’ een uitgebreid beleidskader en normstelsel op tal van gebieden die een relatie hebben met MVO7xZoals het geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering COM(2010)614, het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting COM(2010)758, de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen COM(2010)682, Jeugd in beweging COM(2010)477 en de Akte voor de interne markt COM(2011)206. en naar verwachting zal dat ook de komende jaren het geval blijven. Deze ontwikkeling op Europees niveau werkt door op de ontwikkeling van MVO binnen de aangesloten lidstaten, omdat de samenwerking binnen Europa veronderstelt dat het Europese beleidskader uiteindelijk doorwerking krijgt in het beleid en de wetgeving van de aangesloten lidstaten.
      De samenleving stelt tegenwoordig steeds hogere eisen aan ondernemingen; ze moeten, in dialoog met hun stakeholders, sociale, ethische en milieukwesties in hun bedrijfsactiviteiten integreren, aandacht hebben voor mensenrechten en consumentenbelangen en tegelijkertijd wetgeving en collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners respecteren. Binnen MVO wordt aan dit stelsel van (maatschappelijk en juridische) plichten de term ‘licence to operate’ gehangen. Dit is geen ‘licence’ in juridische zin, maar een uitdrukking die staat voor de maatschappelijke legitimatie van een onderneming.
      Zoals gezegd wordt in Nederland en vele andere landen het uitgangspunt gehanteerd dat MVO alleen betrekking heeft op duurzaamheidsmaatregelen van organisaties die verder gaan dan een wettelijke verplichting (beyond compliance), terwijl in andere landen of regio’s ook het naleven van wetgeving door bedrijven als duurzaam handelen wordt bestempeld.8xR. van Tilburg, M. Francken, R. van Tulder & A. da Rosa, Duurzaam Ondernemen Waarmaken, het bedrijfskundig perspectief, Den Haag: Stichting Management Studies, 2012, p. 29. Ook de Europese Commissie heeft in 2011 ingezien dat regelgeving soms noodzakelijk is om een volwaardig MVO te stimuleren waardoor het woord ‘vrijwillig’ uit de definitie verdween. Nederland heeft, zoals ik in par. 2 reeds aangaf, een lange traditie op het gebied van wetgeving ter bescherming van mens en milieu.9xWet op de Kinderarbeid uit 1874 (Kinderwetje van Van Houten) en de Hinderwet uit 1875. Veel MVO-aspecten binnen de Triple-P zijn in Nederland en in andere westerse landen relatief goed beschermd door een uitgebreid stelsel van materiële rechtsnormen en een kwalitatief hoogwaardig handhavingsapparaat. Het naleven van deze wetgeving beschouw ik als een onderdeel van behoorlijk bestuur en dus van MVO, hoewel dat niet per definitie leidt tot meer duurzaamheid. Dat hangt immers af van het ambitieniveau van de wetgeving. Ook in Nederland worden we geconfronteerd met nieuwe vormen van grootschalige milieuproblematiek (klimaatverandering, afname van biodiversiteit en het schaars worden van grondstoffen) en de negatieve effecten van globalisering, zoals het strategisch verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar landen met minder ambitieuze doelstellingen op het gebied van People en Planet.
      Dit leidt tot de paradoxale situatie dat enerzijds regulerend optreden van de overheid gewenst is om deze grote milieuvraagstukken het hoofd te bieden, maar deze oplossing anderzijds minder effectief is omdat de invloed van de overheid op ditzelfde bedrijfsleven als gevolg van de globalisering is afgenomen10xM. Blowfield & A. Murray, Corporate Responsibility, New York: Oxford University Press, 2012, p. 115. en het recht bovendien van nature niet erg goed kan omgaan met de dynamiek van nieuwe technische innovaties (bijvoorbeeld in de biobased economy). Daarom kiest de overheid steeds vaker voor regulering waarin ruimte is ingebouwd voor samenwerking met andere actoren. Aan de andere kant is binnen het bedrijfsleven zelf meer aandacht voor ‘social responsibility’, dat wil zeggen transparant en ethisch verantwoord handelen, mede omdat deze aspecten door stakeholders en professionele partijen (NGO’s) kritisch gevolgd worden en door de opkomst van internet en sociale media de gevolgen van ongewenste bedrijfsactiviteiten zich binnen korte tijd over de wereld kunnen verspreiden. Dit zet bedrijven ertoe aan om gezamenlijk (per sector of productieketen) afspraken te maken over verduurzaming (zelfregulering), waardoor soms kan worden afgezien van wetgeving.

    • 4 Kenmerken MVO-normstelsel

      Maar hoe ver reikt die ‘social responsibility’ van het Nederlandse bedrijfsleven? Op welk soort regels is deze gestoeld, levert dat juridische verplichtingen op en door wie worden die dan gehandhaafd? Alvorens in par. 5 inhoudelijk te gaan op de normstelsels die voor MVO gelden, schets ik in par. 4 eerst een aantal belangrijke kenmerken van deze normstelsels.
      Een eerste belangrijk kenmerk is dat bepalingen in internationale verdragen, behoudens enkele uitzonderingen, primair gericht zijn tot de verdragsluitende landen en niet rechtstreeks tot burgers of bedrijven. Om aan hen harde (MVO-)verplichtingen te kunnen opleggen, moeten de aangesloten landen de verdragsregels in het eigen stelsel van nationale wetgeving verwerken. Dat neemt echter niet weg dat art. 94 van de Nederlandse Grondwet een rechter wel toestaat om een nationaal wettelijk voorschrift geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te laten vanwege strijd met een ieder verbindende bepalingen uit onder andere internationale verdragen, of deze (indirect) te betrekken bij het invullen van nationale open normen, zoals redelijkheid en billijkheid en de onrechtmatige daad. Een ander kenmerk is dat de formele normstelsels (wetgeving) van de meeste landen, waaronder Nederland, gebaseerd is op het territorialiteitsbeginsel: het uitgangspunt dat een rechtsnorm geldt voor een bepaald gebied (bijvoorbeeld een land) waarover de autoriteit die de norm uitvaardigt, het wettelijk gezag uitoefent, en is gericht tot bepaalde groepen (rechts-)personen die ook onder het gezag van die autoriteit vallen. Hoewel hierop in bepaalde gevallen, zeker voor multinationale ondernemingen, uitzonderingen bestaan, betekent dit dat de materiële en formele rechtsnormen in beginsel alleen gelding hebben binnen het grondgebied van de nationale staat, en mede daardoor ook van land tot land (sterk) kunnen verschillen.
      Dit traditionele stelsel van formele (staatsrechtelijke) bevoegdheden en materiële normstelling wordt ook wel ‘hard law’ genoemd. Binnen het Nederlandse rechtssysteem gaat het bij MVO meestal om een combinatie van bestuursrecht, civiel recht en strafrecht. Daarbij omvat het bestuursrecht alle (sectorale) regels inzake de rechtsverhouding tussen de overheid enerzijds en burgers en bedrijven anderzijds over activiteiten die gevolgen (kunnen) hebben voor het publieke domein, inclusief de bestuursrechtelijke handhaving daarvan. Het civiele of burgerlijk recht is primair gericht op de verhouding tussen burgers en bedrijven onderling, die zich bij schending van (overeengekomen) rechtsregels en/of het optreden van schade in veel gevallen tot de civiele rechter kunnen wenden om nakoming of schadevergoeding te eisen. Het strafrecht vervult binnen dit stelsel een belangrijke ondersteunende rol door o.a. strafbaarstelling van bepaalde onwenselijke gedragingen.
      Dit type regelgeving heeft echter de afgelopen decennia danig aan kracht ingeboet door de opkomst van grote multinationals, de globalisering en het ontbreken van een ‘mondiale overheid’. In die periode hebben allerlei organisaties en bedrijven talloze standaarden en gedragscodes ontwikkeld op het gebied van MVO en corporate governance, variërend van standaarden voor individuele bedrijven (al dan niet in overleg met relevante stakeholders) tot veelomvattende, door NGO’s opgestelde multi-stakeholderstandaarden en frameworkovereenkomsten, zoals de Sustainability Reporting Guidelines en de Global Compact Principles (zie tabelnummers 5 en 6). Het zijn voorbeelden van private (collectieve) regelgeving, ook wel ‘soft law’ genoemd, die soms doelbewust is opgesteld om ‘echte’ wetgeving te voorkomen. Dit type regelgeving steunt op het (internationaal) privaatrecht en de handhaving berust (behoudens enkele uitzonderingen) primair bij contractspartners, NGO’s en bezorgde burgers. Aanvaarding van dergelijke standaarden en gedragscodes is binnen het Nederlandse recht niet verplicht en heeft dus in beginsel alleen zelfbindende kracht. Tegelijkertijd is de aanvaarding niet vrijblijvend omdat hierdoor bij stakeholders en de rest van de wereld11xA.J.A.J. Eijsbouts e.a. noemt dit heel treffend ‘courts of public opinion’. Zie p. 29 van het preadvies: ‘Maatschappelijk (verantwoord) ondernemen: naast, in of met het recht?’, in Maatschappelijk verantwoord ondernemen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 2010-1) Kluwer: Deventer, 2010. wel verwachtingen worden gewekt.
      Het juridische kader voor MVO bestaat derhalve uit een reguleringsmix: een combinatie van ongeschreven (juridische) normen, zelfregulering, soft law en hard law op verschillende schaalniveaus, dat door de breedte van het MVO-speelveld een grote reikwijdte en diversiteit kent, dat bovendien nog voortdurend wordt uitgebreid en verdiept. Ook de samenstelling van de reguleringsmix verandert regelmatig doordat bepaalde MVO-normen, al dan niet via zelfregulering, overgaan van soft law naar hard law. Zo leidde het OECD Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties, onder meer tot aanpassingen in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht (zie tabelnummers 4 en 20).

    • 5 Analyse reguleringsmix voor MVO in Nederland

      In deze paragraaf beschrijf ik eerst de belangrijkste normstelsels uit de reguleringsmix op de zeven MVO-aandachtsgebieden, op een aflopende schaal van internationaal naar lokaal niveau.12xHierbij is, mede omwille van de omvang van dit artikel geen uitputtendheid nagestreefd (zo zijn bijvoorbeeld alle verdragen inzake een mondiale aanpak van de klimaatproblematiek niet opgenomen). Niettemin ontvangt de auteur graag suggesties voor relevante aanvullingen via jeanine.zwalve@rhdhv.com. Daarna ga ik in op het type verplichtingen dat daar al dan niet uit voortvloeit en tot wie deze zijn gericht (normadressaat).

      Tabel 1: Internationaal MVO-kader
      Nr.Naam regelingMVO-aspect13xZie het overzicht in par. 2.Bindend karakter en normadressaatBijzonderheden
      1 OECD Guidelines for Multinational Enterprises, vastgesteld in 1976 en herzien in 1979, 1982, 1984, 1991, 2000 en 2011. 1 t/m 7 Bindend voor aangesloten lidstaten, zelfbindend voor multinationals.14xArt. 4 van de Guidelines bevat geen definitie van het begrip multinational, doch slechts een globale omschrijving: ondernemingen of andere entiteiten, die in meerdere landen zijn gevestigd en die zodanig met elkaar verbonden zijn dat ze hun handelingen onderling kunnen coördineren. Verplicht aangesloten lidstaten tot de oprichting van een Nationaal Contact Punt (NCP).
      2 ILO Tripartite Declaration of principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy, vastgesteld in 1977, herzien in 1991, 2001 en 2006. 4 Bindend voor aangesloten lidstaten, zelfbindend voor bedrijven en werknemersorganisaties. Heeft betrekking op werk, training, werk- en leefomstandigheden en arbeidsbetrekkingen.
      3 International Chamber of Commerce (ICC): Rules on Bribery and Fighting Bribery: a Corporate Practices Manual, vastgesteld in 1977, herzien in 1996, 1999, 2005 en 2011. 2 Zelfbindend voor bedrijven. Complementair aan nr. 4.
      4 OECD Convention on Combating Bribery of Foreign Public Officials in International Business Transactions, vastgesteld in 1997 en de OECD Anti-Bribery Convention, vastgesteld in 2009. 2 Bindend voor aangesloten lidstaten. Implementatie in NL via nr. 21, maar OECD heeft in 2012 ernstige twijfels geuit over de kwaliteit van de uitvoering van de Conventie door NL.15xPhase 3 Report on Implementing the OECD Anti-Bribery Convention in The Netherlands, December 2012, zie ook: www.oecd.org/daf/anti-bribery/Netherlandsphase3reportEN.pdf (geraadpleegd op 20 december 2014).
      5 Global Reporting Initiative (GRI): Sustainability Reporting Guidelines and Framework, vastgesteld in 1997, herzien in 2002, 2006 en 2013. 1 t/m 7 Zelfbindend voor aangesloten bedrijven en niet-commerciële organisaties. Guidelines, framework en sectorspecifieke supplementen, gericht op verslaglegging over niet-financiële (duurzaamheids) informatie.
      6 United Nations Global Compact Principles, vastgesteld in 2000. 1 t/m 4 Zelfbindend voor bedrijven, maar ook niet-commerciële organisaties. Tien principes waarover elk bedrijf een eigen verklaring kan afleggen en jaarlijks kan rapporteren. In 2013 stonden 8000 bedrijven en 4000 niet-commerciële organisaties ingeschreven uit 140 landen.
      7 United Nations Principles of Responsible Investing, vastgesteld in 2006. 1 t/m 7 Zelfbindend voor bedrijven in de investeringssector. Zes principes, gericht op het integreren van milieu, sociale en governance-issues in investeringsbesluiten.
      8 ISO: International Standard for social responsibility (SR or ISO 26000), vastgesteld op 1 nov. 2010. 1 t/m 7 Zelfbindend voor bedrijven. Elk aangesloten bedrijf kan een zelfverklaring afleggen en jaarlijks rapporteren over de voortgang.
      9 United Nations Ruggie Framework (2008) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (bekrachtigd in 2011). 3 Bindend voor aangesloten lidstaten, zelfbindend voor bedrijven, ongeacht hun omvang of structuur. Verplicht aangesloten lidstaten tot wetgeving ter bescherming van mensenrechten en klachtmechanismen. In NL geïmplementeerd via nr. 17.
      10 OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas, vastgesteld in 2011. 1, 2, 3 en 7 Bindend voor aangesloten lidstaten, zelfbindend voor bedrijven in de betrokken sector. Gericht op de winning en supply chain van tin, tantalum, tungsten en goud. In de VS geïmplementeerd via de Dodd Frank Act (2010). In NL moet implementatie nog plaatsvinden.16xZie brief van 16 mei 2014 van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken, 2013/14, 22 112, 1853).

      De hiervoor genoemde internationale verdragen, guidelines, principles en frameworks beslaan alle MVO-aandachtsgebieden en zijn primair bindend voor de aangesloten lidstaten. De eventuele aanvaarding ervan door het Nederlandse bedrijfsleven is gebaseerd op zelfbinding (en dus vrijwillig). Toch hebben de OECD Richtlijnen voor multinationale ondernemingen (zie tabelnummer 1) wel degelijk een normerend effect doordat een partij die meent dat een aangesloten onderneming zich niet houdt aan de richtlijn een klacht kan indienen bij het onafhankelijke Nationaal Contact Punt, waarna een onderzoek kan worden ingesteld. Daarnaast kan, zoals gezegd, de nationale rechter (indirect) wel betekenis toekennen aan de aanvaarding van bepaalde internationale kaders bij het invullen van open normen, bijvoorbeeld in het kader van een aansprakelijkheidsstelling wegens onrechtmatige daad. Verder komt het vaak voor dat aangesloten lidstaten bij de aanvaarding of de actualisatie van een regeling de verplichting op zich nemen om bepaalde aspecten daaruit in wetgeving te verankeren. Dit leidt via de nationale wetgeving van de aangesloten lidstaten (op den duur) tot een toename van de hoeveelheid hard law op het gebied van MVO.

      Tabel 2: Europees MVO-kader
      Nr.Naam regelingMVO-aspectBindend karakter en normadressaatBijzonderheden
      11 Directive of the European Parliament and of the Council amending Directives 78/660/EEC, 83/349/EEC, 86/635/EEC and 91/674/EEC on the annual and consolidated accounts of certain types of companies, banks and other financial institutions and insurance undertakings (a.k.a Modernisation Directive 2003/51/EC). 7 Bindend voor lidstaten (verplichte doorwerking), gericht op beursgenoteerde bedrijven in de EU. Doorwerking in NL via nr. 21.
      12 Regulation (EC) No 1907/2006 of the EP and of the Council concerning the Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals (REACH)17xDe REACH Regulation (verordening) is een aanvulling op andere Europese regelgeving inzake productveiligheid (2001/95/EC), voedselveiligheid (Regulation 178/2002), het richtlijnvoorstel voor consumentenrechten (2008/0196/COD), de Tabaksrichtlijn (2001/37/EC), de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en regels over de etikettering van bijvoorbeeld vis en elektronische producten., establishing a European Chemicals Agency, amending Directive 1999/45/EC, repealing Council Regulation (EEC) No 793/93 and Commission Regulation (EC) No 1488/94 as well as Council Directive 76/769/EEC and Commission Directives 91/155/EEC, 93/67/EEC, 93/105/EC and 2000/21/EC. 3, 4, 5 en 7 Rechtstreekse werking voor fabrikanten en importeurs van chemische stoffen in EU, maar ook bindend voor lidstaten (verplichte doorwerking). Doorwerking in NL via nr. 16.
      13 Directive of the EP and of the Council of 18 June 2009 amending Council Directives 78/660/EEC and 83/349/EEC as regards certain disclosure requirements for medium-sized companies and the obligation to draw up consolidated accounts (Directive 2009/49/EC). 7 Bindend voor lidstaten (verplichte doorwerking), gericht op beursgenoteerde bedrijven in de EU. Doorwerking in NL via nr. 21.
      14 Regulation (EU) No 995/2010 of the EP and of the Council on the obligations of operators who place timber and timber products on the market (a.k.a Timber Regulation). 1, 2, 5 en 7 Rechtstreekse werking voor marktdeelnemers in de houtsector van de lidstaten, maar ook bindend voor lidstaten (verplichte doorwerking). Rechtstreekse werking voor bedrijven en doorwerking in NL via Besluit uitvoering EU-Houtverordening18xIn Nederland geïmplementeerd via Besluit van 7 december 2012, houdende voorschriften ter uitvoering van de EU-Houtverordening (Staatsblad 2012, 671).. De regeling verplicht bedrijven in de houtsector tot ‘due diligence’: de implementatie van een ‘stelsel van zorgvuldigheids-eisen’ en de registratie van aankoop en levering binnen de bedrijfsketen.
      15 Directive of the EP and of the Council, amending Directives 78/660/EEC and 83/349/EEC on disclosure of non-financial and diversity information by certain large companies and groups (2013/34/EC). 1 t/m 7 Bindend voor lidstaten (verplichte doorwerking), gericht op bedrijven met > 500 werknemers. In NL zal doorwerking naar verwachting geregeld worden via nr. 21.

      Sinds het uitbrengen van het Groenboek in 2001 heeft zich in Europa een explosie van beleid en regelgeving voorgedaan op allerlei MVO-gerelateerde gebieden (zie ook noot 7). Het hierboven genoemde EU-kader is dan ook verre van uitputtend. Het normstelsel van de Europese Unie kent richtlijnen, verordeningen en besluiten. Richtlijnen hebben in beginsel geen rechtstreeks bindende werking voor burgers en bedrijven en moeten (uitzonderingen daargelaten), net als verdragen, eerst in nationale wetgeving worden geïmplementeerd. Daarentegen hebben verordeningen wel rechtstreekse werking. De REACH-verordening (tabelnummer 12) en de Houtverordening (tabelnummer 14) leiden dus voor diverse categorieën Nederlandse bedrijven tot rechtstreekse werkende MVO-verplichtingen. Voor het overige leidt het Europese MVO-kader alleen indirect tot verplichtingen, namelijk voor zover deze in nationale wetgeving wordt omgezet.

      Het nationale MVO-kader valt grofweg in drie blokken uiteen:

      • de sectorale wetgeving op het gebied van milieu, mensenrechten en arbeidsomstandigheden;

      • de meer diffuse wetgeving op het gebied van eerlijk zaken doen en de interacties tussen bedrijfsleven, consument en maatschappij;− de wetgeving op het gebied van corporate (of organizational) governance, die vooral gericht is op het creëren van transparantie over de bedrijfsactiviteiten richting stakeholders en de rest van de samenleving en op een evenwichtige machtsverdeling binnen het ondernemingsbestuur.


      De belangrijkste wetgeving is weergegeven in onderstaande tabel.

      Tabel 3:Nationaal MVO-kader
      Nr.Naam regelingMVO-aspectBindend karakter en normadressaatBijzonderheden
      16Wet milieubeheer19xWet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne. (inwerkingtreding 1 sept. 1980) als opvolger van de Hinderwet uit 1875:
      • Algemene zorgplicht voor bescherming van het milieu (art. 1.1a)

      • Naleefverplichting milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 5)

      • Verplichting milieueffectrapportages (hoofdstuk 7)

      • Verplichting tot registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen i.v.m. REACH (hoofdstuk 9)

      • Verplichting milieujaarverslag (hoofdstuk 12)

      1, 6 en 7Bindend publiekrecht voor o.a. alle bedrijven in Nederland en overheden. Handhaving met name via bevoegd gezag (o.b.v. bestuursrecht) of via het strafrecht (o.b.v. Wet Economische Delicten).In art. 1.1a Wm is een algemene zorgplicht opgenomen, dat wil zeggen de verplichting van ‘een ieder’ om voldoende zorg voor het milieu te betrachten. Handelen in strijd met de algemene zorgplicht is geen strafbaar feit, maar kan wel bestuursrechtelijk en civielrechtelijk worden gehandhaafd.
      17Grondwet (inwerkingtreding 17 febr. 1983):
      • Bescherming mensenrechten (Hoofdstuk 1).

      3 en 7Bindend staats- en strafrecht voor een ieder. Handhaving via het Openbaar Ministerie.Via H1 (Grondrechten) en aparte gelijkebehandelings-wetgeving, zoals de Algemene wet gelijke behandeling.20xWet van 2 maart 1994, houdende algemene regels ter bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
      18Mededingingswet21xWet van 22 mei 1997, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet). (inwerkingtreding 3 okt. 1997):
      • Verbod op mededingingsafspraken (hoofdstuk 3);

      • Verbod op misbruik van economische machtsposities (hoofdstuk 4);

      • Voorkoming van marktconcentraties (hoofdstuk 5).

      2 en 5Bindend publiekrecht voor ondernemingen (inclusief overheidsondernemingen). Handhaving via de Autoriteit Consument en Markt (ACM).Op grond van deze wet zijn kartelafspraken en misbruik van een economische machtspositie verboden. Het is evenmin toegestaan om zonder toestemming van de ACM te fuseren of een ander bedrijf over te nemen.
      19Arbeidsomstandighedenwet (1998)22xWet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998, later Arbeidsomstandighedenwet). Sinds 1 juli 2005 is de wet aangepast om beter te voldoen aan de Europese Kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid van werknemers op het werk (nummer 89/391/EEG).:
      • Wettelijke zorgplicht voor goede arbeidsomstandigheden (art. 3, lid 1);

      • Opstellen inventarisaties/evaluaties (arbo-jaarverslag);

      • Meldingsplicht ernstige ongevallen en beroepsziekten.

      4 en 7Bindend publiekrecht, voor alle werklocaties in Nederland. Handhaving via Inspectie Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maar indirect ook via civiele acties van benadeelde werknemers.Op grond van de Arbowet moeten bedrijven de risico’s op het werk inventariseren en evalueren, voorlichting en instructies geven over deze risico’s en over de maatregelen die daartegen genomen zijn.
      20Wetboek van Strafrecht (o.a.):
      • anti-corruptieartikelen: art. 177, 177a en 178, 178a en art. 361, 362, 363, 364 en 364a)23xWet van 13 december 2000 tot herziening van een aantal strafbepalingen betreffende ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht alsmede aanpassing van enkele bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, van art. 51a van de Uitleveringswet en van de art. 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering in verband met de goedkeuring en uitvoering van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie (herziening corruptie-wetgeving). (inwerkingtreding 1 febr. 2001), maar ook andere delicten als: brandstichting, mensenhandel en dood door schuld kunnen onder omstandigheden het gevolg zijn van (on)maatschappelijk handelen.

      2 en 7Bindend strafrecht voor personen in Nederland, maar soms ook daarbuiten (zie bijz.). Handhaving via het Openbaar Ministerie.Op basis van deze artikelen is elke vorm van omkoping van ambtenaren en rechters (in binnen- en buitenland) strafbaar. Onder bepaalde omstandigheden is werkgerelateerde, maar niet-ambtelijke omkoping ook strafbaar. Door hun extraterritoriale werking kunnen ook de Foreign Corrupt Practices Act 1977 (FCPA) in de VS en de Britse Bribery Act 2010 van belang zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven.
      21Burgerlijk Wetboek, Boek 2, titel 9: verplichtingen inzake jaarverslag en jaarrekening):
      • Implementatie Moderniseringsrichtlijn (zie nr. 10)24xIn 2005 werd art. 1.14 uit de Moderniseringsrichtlijn in het Burgerlijk wetboek geïmplementeerd door middel van de Wet uitvoering IAS-Verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn. en Directive of the EP and of the Council of 18 June 2009 regarding certain disclosure requirements for medium-sized companies and the obligation to draw up consolidated accounts (zie nr. 13)25xWet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen.;

      • Toekomstige implementatie van de non-disclosure-Richtlijn voor grote ondernemingen en groepen (zie nr. 15) (2013/34/EC).

      7Bindend privaatrecht voor vennootschappen naar Nederlands recht. Handhaving primair door aandeelhouders en werknemersorganisaties en door overige belang-hebbenden via civiele acties. Misleidende jaarstukken kunnen wel leiden tot schadeclaims en strafvervolging (o.b.v. Wet Economische Delicten).Op grond van artikel 2:391 BW moet het jaarverslag een getrouw beeld geven omtrent de toestand van het bedrijf gedurende het boekjaar. Het mag niet in strijd zijn met de jaarrekening, dient jaarlijks openbaar te worden gemaakt als onderdeel van het financiële verslag van de onderneming en door een externe accountant te worden geverifieerd.
      22Activiteitenbesluit milieubeheer26xBesluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) (Stb. 415). (inwerkingtreding 1 jan. 2008):
      • Algemene zorgplicht voor het doelmatig gebruik van energie en het voorkomen of beperken van nadelige gevolgen voor het milieu in de vorm van o.a. bodemverontrei-niging, luchtverontreiniging, geluidhinder, geurhinder, lichthinder, stofhinder, trilling-hinder (art. 2.1);

      • Verplichting energiebesparende maatregelen voor inrichtingen type A en B (art. 2.15).

      1Bindend publiekrecht voor o.a. alle inrichtingen (bedrijven en overheden) in Nederland. >Handhaving met name via bevoegd gezag (o.b.v. bestuursrecht) of via het strafrecht (o.b.v. Wet Economische Delicten).Verbijzondering van de algemene zorgplicht uit de Wet milieubeheer (zie nr. 16). Art. 2.1527xOm uitvoering te geven aan het Energieakkoord is in juli 2014 een ontwerpregeling gepubliceerd om (via de Activiteitenregeling) aan het Activiteitenbesluit een lijst met erkende energiebesparende maatregelen te hangen die voldoen aan het terugverdiencriterium (Voorhang ontwerpregeling Activiteitenregeling milieubeheer en enkele andere regelingen (nieuwe activiteiten)). geldt voor bedrijven (m.u.v. kleinverbruikers) en behelst de verplichting om onder bepaalde voorwaarden energiebesparende maatregelen te treffen. Bij grootverbruikers kan het bevoegd gezag een energiebesparingsonderzoek verlangen om aan te tonen dat aan de verplichting is voldaan.
      23Aanbestedingswet 201228xWet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012). (inwerkingtreding 1 apr. 2013):
      • Aanbestedingsregels voor Overheids-opdrachten (BAO) en het Besluit Aanbestedingsregels Speciale Sectoren (BASS).

      2 en 5Bindend bestuursrecht voor aanbestedende diensten (overheden).De Nederlandse overheid kan in haar rol als grootafnemer van producten en diensten ook uitvoering geven aan MVO. Op grond van de Aanbestedingswet mogen duurzaamheidscriteria wel een rol spelen als gunningscriterium bij de selectie van een leverancier, mits voldoende marktpartijen aan deze criteria kunnen voldoen, maar de wet bevat op dit punt geen verplichting.
      24Corporate Governance Code29xWet van 15 november 2012 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007. (inwerkingtreding jul. 2013):
      • naleving en handhaving van de code;

      • taak, werkwijze en beloning van het bestuur;

      • inrichting, samenstelling en beloning van de raad van commissarissen;

      • de bevoegdheden en verantwoordelijkheid van de (algemene vergadering van) aandeelhouders;

      • benoeming en beoordeling van de externe accountant en de financiële verslaglegging.

      7Bindend ondernemingsrecht voor beursvennootschappen met een statutaire zetel in Nederland. Gebaseerd op het ‘pas toe of leg uit’ principe: strikte naleving van de code is niet verplicht, mits de afwijking in het jaarverslag wordt gemotiveerd. Controle gebeurt door Monitoring Commissie Corporate Governance Code’ die jaarlijks een rapport publiceert met haar conclusies over de naleving van de code.De Corporate Governance Code is door middel van twee amvb’s wettelijk verankerd.30xBesluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag (Stb. 747) en het Besluit van 10 december 2009 tot wijziging van het Besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag Stb. 747 (Stb. 545). De code geeft o.a. aan hoe het bestuur van de vennootschap moet worden ingedeeld. Voor Nederlandse vennootschappen met een beursnotering aan New York Stock Exchange of NASDAQ geldt tevens de Sarbanes-Oxley Act (SOX) uit 2002. Op grond van de SOX staan het management en raad van bestuur bij onjuiste of misleidende jaarstukken bloot aan strafvervolging in de VS.

      De onderzochte nationale wetgeving verschilt onderling sterk qua doelstelling en normadressaat, maar in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de wetgeving inzake de MVO-aandachtsgebieden 1 t/m 6 door de overheid worden gehandhaafd, hetzij via het bestuursrecht dan wel het strafrecht en voorts is gebaseerd op het territorialiteitsbeginsel. Dat wil zeggen dat deze regels bindend zijn voor iedereen die op het Nederlandse grondgebied (bedrijfs-) activiteiten ontplooit − ongeacht diens nationaliteit. Hierop gelden echter uitzonderingen. Zo heeft bijvoorbeeld de anti-corruptiewetgeving in het Wetboek van Strafrecht (zie tabelnummer 20) extraterritoriale werking, waardoor een Nederlandse werknemer door het Nederlandse Openbaar Ministerie kan worden vervolgd voor het betalen van steekpenningen in het buitenland. Daarentegen zijn Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Corporate Governance Code juist alleen van toepassing op Nederlandse vennootschappen en dus niet op bedrijven naar buitenlands recht (bijvoorbeeld een Ltd) in Nederland.31xZie hierover ook het uiterst nuttige proefschrift van prof. T.E. Lambooy dat in 2010 verscheen als: Corporate Social Responsibility, Legal and semi-legal frameworks supporting CSR, Uitgave vanwege het Instituut voor Ondernemingsrecht, no. 77. Deventer: Kluwer.
      Tabel 4:Sectoraal MVO-kader
      Nr.Naam regelgevingMVO-aspectBindend karakter en handhavingBijzonderheden
      25Equator Principles (EPs), EP I vastgesteld in 2003, nadien herzien in 2006 (EPII) en 2013 (EPIII).1 t/m 7Zelfbindend voor de aangesloten organisaties (80 financiële organisaties in 34 landen die gezamenlijk zorgen voor 70% van de internationale financiering van projecten in opkomende markten.Principes gericht op risico-management en duurzaamheid die de aangesloten organisaties moeten toepassen bij beslissingen over kredieten en financiële dienstverlening aan zakelijke klanten.
      26Code Banken, vastgesteld op 9 sept. 2009, inwerkingtreding op 1 jan. 2010.7Zelfbindend voor alle aangesloten banken. De naleving van de Code wordt gevolgd door de onafhankelijke Monitoring Commissie Code Banken.Aangesloten banken zijn verplicht om in hun jaarverslag via het pas toe of leg uit-beginsel verantwoording af te leggen over de naleving van de Code.
      27Andere sectorspecifieke gedragscodes (agro- en voedingsindustrie, retail, kleding, chemie, toerisme).32xJ. Oldenziel, Gedragscodes op het gebied van duurzaamheid: Een poging tot ordening, Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO), Den Haag, september 2003.1 t/m 7Zelfbindend voor alle bedrijven binnen sector.

      Sectorale MVO-regels hebben niet de bindende kracht van formele wetgeving, maar tegelijkertijd is het MVO-kader van sommige bedrijfssectoren zodanig gereglementeerd dat men nauwelijks meer van vrijwilligheid kan spreken. Zo hebben bijvoorbeeld bijna 80 grote financiële organisaties uit 34 landen zich aangesloten bij de Equator Principles en zich daardoor verplicht om hun zakelijke klanten te screenen op hun MVO-beleid bij de besluitvorming over kredietverstrekking en financiële dienstverlening. Aan het negeren van dergelijke zelfopgelegde verplichtingen hangen vermoedelijk zodanig grote (financiële) consequenties, zodat men zich intussen kan afvragen of hier feitelijk nog wel van vrijwilligheid kan worden gesproken.

      Tabel 5:Bedrijfsgerelateerd MVO-kader
      Nr.Naam regelgevingMVO-aspectBindend karakter en handhavingBijzonderheden
      28Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaggeving, vastgesteld in 2003, herzien in 2009.7Zelfbindend voor alle vennootschappen in NL.Uitbreiding jaarverslaglegging op internationaal ketenbeheer en MVO per 1 januari 2010.
      29Eigen bedrijfsstandaard/gedragscode en/of keurmerk(en).1 t/m 7Zelfbindend.

      De ontwikkeling van een eigen bedrijfsstandaard of gedragscode of de beslissing om zich bij een internationaal framework aan te sluiten is in juridisch opzicht nog steeds een vrijwillig besluit, maar die vrijwilligheid kent intussen een tamelijk theoretisch karakter vanwege de rol van MVO bij de kredietbeoordeling door banken (Equator), bij de marktkansen binnen bepaalde doelgroepen (die bij voorkeur alleen nog duurzaam geproduceerde producten willen afnemen), bij de samenwerking binnen een sector (die een eigen gedragscode heeft ontwikkeld) en met andere bedrijven (via de MVO-eisen binnen de supply chain).
      Als we inzoomen op het bindende normstelsel in Nederland (inclusief de direct werkende Europese verordeningen) en kijken naar de aard van de verplichtingen dat daaruit voortvloeit dan valt op dat dit stelsel wel alle MVO-aandachtsgebieden dekt, maar tegelijkertijd relatief weinig regels bevat die kunnen worden gezien als een verplichte verduurzaming van bepaalde bedrijfsactiviteiten. Zo vloeit uit de Wet milieubeheer weliswaar de verplichting voort om in het kader van de besluitvorming over sommige plannen en projecten een milieueffectrapport op te stellen waarin de gevolgen daarvan voor het milieu worden beschreven, maar niet (ook) tot de verplichting om vervolgens het meest milieuvriendelijke onderzochte alternatief te gaan realiseren. Sterker nog: per 1 juli 2010 is de verplichting om in een project-MER een meest milieuvriendelijk alternatief te beschrijven zelfs uit de wet geschrapt! Duidelijke uitzonderingen op deze conclusie zijn de verplichting voor sommige inrichtingen om op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer energiebesparende maatregelen te treffen (zie tabelnummer 22) en het rechtstreeks werkende verbod op de handel in ‘illegaal hout’ krachtens de EU-Houtverordening (tabelnummer 14).
      Daarnaast is er een tendens zichtbaar naar wetgeving die bedrijven (door middel van zorgplichten en doelvoorschriften) meer handelingsvrijheid geeft om binnen de gegeven doelstelling van de wet eigen keuzes en afwegingen te maken. Dit biedt ruimte voor innovatie bijvoorbeeld ten behoeve van MVO (do good). Die handelingsvrijheid is bij wat oudere sectorale wetgeving beperkter. Daarin is soms nog sprake van gedetailleerde bepalingen die gericht zijn op de bewaking van specifieke, statische ondergrenzen (do no harm). Dit type wetgeving kan een belemmering vormen voor MVO, zoals een verbod op hergebruik van bepaalde soorten afval, terwijl dat door nieuwe technische ontwikkelingen wel mogelijk is. Vanuit oogpunt van MVO is de introductie van nieuwe wetgevingstechnieken die deze belemmeringen wegnemen een goede ontwikkeling, maar dat heeft ook een keerzijde. Want om te voorkomen dat elementaire beschermingsniveaus door misbruik in gevaar komen, gaat dergelijke wetgeving vrijwel altijd vergezeld van nieuwe onderzoeks- en rapportageverplichtingen zodat het afwegingsproces door de buitenwereld kan worden gevolgd.33xA.W.G.J. Buijze, Mogelijke vormen van regulering bij gebiedsontwikkeling, in Duurzame gebiedsontwikkeling: over vormen van regulering en de rol van aanbesteding, Vereniging voor Milieurecht, verslag van de VMR Themamiddag van 7 november 2013, 2013-1, Den Haag: Boom Juridische uitgevers. In feite reguleert de wetgever hiermee alleen het proces, in de verwachting dat dit leidt tot een acceptabele uitkomst. Dat is echter lang niet altijd het geval.
      Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat MVO nog steeds vooral gebaseerd is op vrijwillige aansluiting bij internationale gedragscodes/frameworks en van sectorale of eigen gedragsregels. Ook binnen die kaders is verhoudingsgewijs veel aandacht voor procesverplichtingen, zoals due diligence-onderzoeken en impact assessments en het informeren van consumenten en andere stakeholders over niet-financiële aspecten van de bedrijfsvoering en producten en diensten. De kans dat dergelijke procesverplichtingen leiden tot verduurzaming van de bedrijfsactiviteiten is groot (en mogelijk groter dan wanneer die voortkomt uit een verplichting), maar dat resultaat staat op voorhand niet vast. Daarom acht ik het zinvol om te bezien hoe de reguleringsmix wordt gehandhaafd.

    • 6 Handhaving van de MVO-reguleringsmix

      Op het gebied van handhaving is er namelijk een essentieel verschil tussen hard law en soft law. Formele wetgeving voorziet vrijwel altijd in een handhavingsinstrumentarium, waardoor schending van de materiële MVO-norm kan leiden tot het opleggen van boetes en straffen door het bevoegd gezag of de rechter via het bestuurs- en strafrecht of door het instellen van civiele acties door partijen met wie het bedrijf een privaatrechtelijke overeenkomst is aangegaan.
      Door het vrijwillige karakter van soft law is handhaving van de daarin opgenomen MVO-regels een stuk lastiger. Onverkorte naleving ervan kan in elk geval niet door de overheid of door stakeholders worden afgedwongen, maar de strekking en reikwijdte van deze in vrijwilligheid aangegane MVO-regels kunnen wel een rol spelen als de onderneming door een partij, bijvoorbeeld op grond van art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk wordt gesteld voor door die partij geleden schade als gevolg van dat (on)maatschappelijk ondernemen. Bij de invulling van wat in dat geval rechtmatig is, kan de rechter immers betekenis hechten aan de maatschappelijke verwachtingen die het bedrijf jegens de samenleving heeft gewekt.
      De ‘handhaving’ van soft law is derhalve veel meer gebaseerd op het risico dat bedrijven lopen dat ze door derden (al dan niet met hulp van NGO’s) aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade die zij hebben geleden als gevolg van bepaalde bedrijfsactiviteiten. Zo werd Royal Dutch Petroleum in de Kiobel-zaak door twaalf Nigeriaanse boeren aansprakelijk gesteld voor medeplichtigheid aan grove mensenrechtenschendingen in Nigeria op basis van de Alien Tort Statute, een Amerikaans wetje uit 1789. Op grond van deze wet werden sinds de jaren ’90 meer dan 150 schadeclaims ingediend.34xL. Enneking, Zorgplichten van multinationals in Nederland, NJB (2013), p. 744-750. De schadeclaim van Kiobel c.s. werd uiteindelijk door het Supreme Court van de VS op 17 april 2013 afgewezen,35xwww.supremecourt.gov/opinions/12pdf/10-1491_l6gn.pdf. maar een paar maanden eerder, op 30 januari 2013 oordeelde nota bene de Nederlandse rechtbank in Den Haag dat Royal Dutch Shell in een ander geval wel aansprakelijk is voor de schade van een Nigeriaanse boer, veroorzaakt door olielekkages bij haar dochtermaatschappij Shell Nigeria.36xRb Den Haag, 30 januari 2013, LJN BY9854 (olielekkage Ikot Ada Uno), http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BY9854&keyword=BY9854. Het hoeft geen betoog dat het bij dergelijke aansprakelijkheidszaken om forse schadeclaims kan gaan, waarbij ook de juridische kosten en de potentiele reputatieschade een rol zullen spelen. Want reputatieschade leidt veelal tot waardedaling van de onderneming en het herstellen van imagoschade is ook een belangrijke kostenpost.
      Door dit onderscheid is er enerzijds veel (onderlinge) druk om zich aan te sluiten bij een van de vele (internationale) MVO-guidelines of frameworks, maar daardoor drijft het systeem om te zorgen dat dergelijke MVO-uitingen geen loze beloften blijven, verhoudingsgewijs wel zwaar op de expertise en inzet van NGO’s die zich – mede onder druk van beperkte menskracht en middelen – genoodzaakt zien om zich bij het instellen van schadeclaims vooral te richten op zaken waar de slagingskans het grootst is en dat zijn niet noodzakelijkerwijs de zaken waar de winst voor het milieu of de mensheid het grootst is.

    • 7 Juridische en andere knelpunten

      De terughoudendheid van Nederlandse en andere overheden om MVO een meer verplichtend karakter te geven vloeit wellicht voort uit de ingewikkeldheid van de materie en de grote onderlinge verschillen binnen het bedrijfsleven.37xwww.viceversaonline.nl/2013/07/kabinet-stimuleert-imvo-maar-stelt-geen-verplichtingen/. Onder die omstandigheden is het risico op over- of onder-regulering erg groot. Daar komt nog bij dat het trage wetgevingsproces (zeker als onderwerpen door Europa worden geïnitieerd) vaak geen gelijke tred kan houden met de technische ontwikkelingen. Om deze problemen te omzeilen blijft het wettelijk kader vaak beperkt tot bepaalde proces- en rapportageverplichtingen. Deze verplichten het bedrijf tot bepaling en vastlegging van de eigen doelstellingen en zorgen er tevens voor dat dit proces zichtbaar is voor bepaalde stakeholders die daar invloed op kunnen uitoefenen. De verantwoordingsplicht ondersteunt het eventuele handhavingsproces bij niet-naleving.38xZie ook het artikel van P.C. Westerman, getiteld ‘Ruimte door regels’ en het door dezelfde auteur geschreven hoofdstuk over zorgplichten in P.C. Westerman en A.R. Mackor (red.) Vormen van (de?)regulering, Boom Juridische uitgevers, 2008. Doordat op voorhand minder concreet is vastgelegd hoe die doelstellingen bereikt mogen worden, kan de rechtszekerheid van derden in het gedrang komen, terwijl meer transparantie en procesregels niet per definitie leiden tot meer duurzaamheid.
      Wellicht is er ook angst dat bindende regelgeving de positieve beeldvorming rondom duurzaamheid doet omslaan en bedrijven minder snel geneigd zullen zijn om in vrijwilligheid de kansen van MVO te onderzoeken.39xNijhof et al, The glass ceiling of corporate social responsibility, consequences of a business case approach towards CSR, IJSSP 30,11/12, 618. Daar staat tegenover dat moet worden voorkomen dat vooruitstrevende bedrijven indirect worden gestraft voor hun inzet op het gebied van MVO door hogere kosten. Dat probleem speelt tot nu toe geen grote rol doordat die hogere kosten wegvallen tegen de behaalde efficiencyvoordelen, maar de grenzen daarvan komen in zicht. De vrijwilligheid verschaft bedrijven mogelijkheden om moedwillig te profiteren van de zwakke schakels in het systeem. Volgens invloedrijke NGO’s, zoals Oxfam, Greenpeace, Amnesty International en Friends of the Earth is bindende regelgeving nodig, zodat deze free riders in het gareel worden gedwongen.40xhttp://mvoplatform.nl/news-nl/campagne-tegen-schendingen-door-bedrijven-in-9-europese-landen Bijkomend voordeel is dat ook de passieve middenmoot een extra impuls krijgt om aan MVO te gaan doen.
      Naast de vraag of het wenselijk is om MVO juridisch afdwingbaar te maken, speelt ook de vraag in hoeverre dat technisch mogelijk is. Volgens Maas41xK. Maas, Maatschappelijke prestaties van organisaties: van outputmeting naar impactmeting, MAB, 85e jaargang november 2011, p. 563-572. is het erg moeilijk om de impact van MVO-activiteiten objectief te meten en dat zal naar verwachting niet snel veranderen. Weliswaar wordt er binnen de relevante vakgebieden veel aan kennisontwikkeling gedaan zodat o.a. niet-financiële informatie op verantwoorde wijze in jaarverslagen kan worden opgenomen,42xGovernance in duurzaamheid, 2011, Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en Instituut van Internal Auditors Nederland: www.accountancynieuws.nl/Uploads/Files/IIA-Governance-in-Duurzaamheid.pdf. maar dat is nog niet hetzelfde als het meten en verantwoorden van bepaalde MVO-doelstellingen als onderdeel van een wettelijke verplichting.

    • 8 Doorkijk naar de Omgevingswet

      Een korte analyse van de Omgevingswet43xRegels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet), Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 2. maakt duidelijk dat het kabinet de integratie van de wettelijke kaders op het gebied van de fysieke leefomgeving heeft aangegrepen om meer nadruk te leggen op duurzaamheid als verbindend element. Daartoe zijn onder andere de maatschappelijke doelen die met de wet worden nagestreefd expliciet opgenomen in art. 1.3 van de wettekst:

      ‘Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, gericht op het in onderlinge samenhang:
      a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
      b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.’


      Dit artikel is richtinggevend bij de uitvoering van de wet en de uitvoeringsregelgeving en moet stimuleren dat deze doelen in samenhang worden gezien. In de memorie van toelichting wordt voorts benadrukt dat bij de toepassing van de Omgevingswet niet alleen de behoeften van de huidige generatie, maar ook die van de toekomstige generaties van belang (kunnen) zijn.44xZie ook blz. 62 en paragraaf 5.7 Duurzaamheid van de memorie van toelichting bij de Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet), Kamerstukken II 2013/14, 33 962, 3.
      Een ander aspect in de Omgevingswet dat van belang is in relatie tot duurzaamheid en MVO is de invoering van een stelsel van algemene en specifieke zorgplichten. De algemene zorgplicht is neergelegd in afdeling 1.3 van het wetsvoorstel, en bouwt voort op de bestaande zorgplichten, zoals art. 1.1a Wet milieubeheer (zie tabelnummer 16). De algemene zorgplicht heeft een signaalfunctie en maakt duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor de leefomgeving geen exclusieve taak is van de overheid, maar van een ieder. Burgers, bedrijven en overheden die activiteiten (laten) uitvoeren zijn in beginsel vrij om te bepalen welke mate van zorg zij voldoende achten en bedrijven kunnen dit bijvoorbeeld invullen door maatschappelijk verantwoord ondernemen.45xMemorie van toelichting bij de Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet), Kamerstukken II 2013/14, 33 962, 3, 67. Daarnaast biedt de algemene zorgplicht een grondslag voor bestuursrechtelijke handhaving als er sprake is van onmiskenbare strijd met de zorgplicht. Voor een aantal onderwerpen is concretisering van de zorgplicht noodzakelijk om betrokkenen meer houvast te geven bij het uitvoeren van bepaalde activiteiten. Deze specifieke zorgplichten zullen worden opgenomen in de uitvoerings-amvb’s. De grotere concreetheid maakt het mogelijk om gevallen die onmiskenbaar in strijd zijn met een of meerdere specifieke zorgplichten ook strafrechtelijk te handhaven.
      Ook beoogt de Omgevingswet meer flexibiliteit bij de besluitvorming over activiteiten in de fysieke leefomgeving, zodat bedrijven binnen het wettelijke kader meer afwegingsruimte krijgen. Omdat veel activiteiten van burgers en bedrijven maatschappelijk gewenst zijn, wil het kabinet alleen grenzen stellen als dat in verband met de fysieke leefomgeving echt noodzakelijk is. Het is bovendien de bedoeling dat door een verstandige combinatie van doel- en middelvoorschriften, de vereiste kwaliteit van de fysieke leefomgeving wordt bereikt en tegelijkertijd de regels niet nodeloos beperkend voor initiatiefnemers die duurzame, innovatieve technische oplossingen willen toepassen. Volgens het wetsvoorstel past hierbij een participatieve aanpak, waarbij initiatiefnemers voor een ontwikkeling en andere belanghebbenden vroegtijdig bij het proces van besluitvorming worden betrokken en waarbij de duurzaamheid van projecten op systematische wijze in kaart worden gebracht (via integrale verkenningen, omgevingsvisies en andere onderzoeksverplichtingen). Tot slot bevat het wetsvoorstel ook een experimenteerbepaling die ruimte biedt aan specifieke innovatieve projecten voor zover EU-regelgeving dat toelaat.

    • 9 Conclusie

      In dit artikel heb ik onderzocht in hoeverre MVO in Nederland kan worden afgedwongen op basis van wet- en regelgeving, en zo ja, door wie deze regels worden gehandhaafd.

      samenstelling MVO-normstelsel
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/TO/TO_2015_1
      Uit mijn analyse blijkt dat het Nederlandse MVO-normstelsel bestaat uit een mix van hard law, soft law en ongeschreven recht. De basis wordt gevormd door de Nederlandse wetgeving en rechtstreeks werkende bepalingen uit Europese verordeningen inzake de bescherming van mens en milieu en corporate governance (hard law). Dit stelsel kent weliswaar bindende regels op het gebied van MVO, maar bevat relatief weinig concrete verplichtingen om de negatieve impact van een bedrijf op de Triple P te verminderen. Daardoor fungeert dit stelsel van hard law meer als een juridisch minimum, dan als aanjager van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Omdat de behoefte aan afspraken over en samenwerking op deze onderwerpen maatschappelijk wel gevoeld wordt, heeft zich daaromheen in de loop der jaren een omvangrijke schil van soft law ontwikkeld, bestaande uit talloze internationale guidelines, gedragscodes en frameworkovereenkomsten waar bedrijven zich vrijwillig bij aansluiten. Tot slot kunnen ook ongeschreven rechtsnormen van toepassing zijn op MVO.
      De samenstelling van dit MVO-normstelsel verandert continue doordat via codificatie elementen uit het MVO-normenkader kunnen overgaan van ongeschreven recht naar soft law en van soft law naar hard law. Daarnaast kan de rechter bij de invulling van open normen en/of zorgplichten in het stelsel van hard law indirect betekenis toekennen aan de maatschappelijke verwachtingen die een bedrijf binnen het stelsel van soft law heeft gewekt. Hierdoor biedt de Nederlandse wetgeving ruimte om binnen de wettelijke kaders aan MVO te blijven doen en het is de bedoeling dat met de introductie van de Omgevingswet onnodige wettelijke belemmeringen zullen worden weggenomen, maar het is de vraag of deze insteek de komende jaren nog voldoende effect zal blijven sorteren.
      De handhaving van het wettelijke stelsel berust grotendeels bij de overheid, en daarbij kan de rechter in voorkomende gevallen ook betekenis toekennen aan de positie die een bedrijf heeft ingenomen in het stelsel van soft law, maar onverkorte handhaving van de regels binnen het stelsel van soft law is over het algemeen een stuk lastiger. In die gevallen berust de naleving, naast de intrinsieke waarde die het bedrijf zelf aan MVO hecht, dus vooral op de wens om potentiele aansprakelijkheidsrisico’s en reputatieschade te voorkomen.
      Enerzijds is de vrijwilligheid van bedrijven om wel of niet aan MVO te doen (en dit dus uiteindelijk over te laten aan de markt) een groot goed. Anderzijds kost de verandering van klantvoorkeuren veel tijd terwijl slagvaardig handelen, gelet op grote impact van de achterliggende milieuproblematiek, noodzakelijk is. Bovendien hebben de vooruitstrevende bedrijven die in MVO geen bedreiging, maar een kans zagen, MVO intussen allang in hun bedrijfsactiviteiten geïntegreerd en geprofiteerd van de efficiencyvoordelen. Daar komt bij dat de handhaving van soft law verhoudingsgewijs sterk steunt op de inzet van NGO’s en andere partijen, terwijl aan handhaving door de overheid door sommigen ook een belangrijke symbolische waarde wordt toegekend bij het voorkomen van schendingen.
      Afgewacht moet worden of de integratie van de sectorale wetgeving in de nieuwe Omgevingswet voldoende vaart zal geven aan de verdere verduurzaming van onze samenleving en het is te hopen dat het vrijwillige soft law-stelsel op het gebied van MVO via de doelvoorschriften en algemene en specifieke zorgplichten een passende plek kan krijgen, zodat beide stelsels elkaar aanvullen. Anders bestaat de kans dat bedrijven verstrikt raken in een mix van verplichte en vrijwillige MVO-normen en dat onderlinge tegenstrijdigheden en voortschrijdende proceduralisering tot verstarring leiden waardoor een duurzame ontwikkeling juist wordt belemmerd.

    Noten

    • * Dit artikel is een bewerking van de paper die de auteur schreef in het kader van de afronding van de module Corporate Responsibility van de Open Universiteit (OU). De auteur bedankt dr. M. van Huijstee, universitair docent aan de OU en senior onderzoeker bij SOMO (Stichting Onderzoek Multinationale Onderneming) voor haar waardevolle commentaar op het artikel.
    • 1 De officiële benaming van de commissie was de ‘World Commission on Environment and Development’, maar in de volksmond werd dit al snel de ‘commissie Brundtland’ (naar de naam van de voorzitster).

    • 2 Europese Commissie (2001), ‘De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven’, Groenboek, COM (2001)366.

    • 3 Europese Commissie (2011), ‘Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen’, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio’s, COM (2011)681.

    • 4 Sociaal-Economische Raad (2000), SER-advies ‘De winst van waarden’ 15 december 2000, 00/11.

    • 5 Van Marrewijk, Concepts and Definitions of CSR and Corporate Sustainability: Between Agency and Communion, Journal of Business Ethics (2003) 44: p. 95-105 en A. Dahlsrud, How Corporate Social Responsibility Is Defined: an analysis of 37 Definitions, Corporate Social Responsibility and Environmental Management (2008) 15, p. 1-13, Published online 9 November 2006 in Wiley InterScience (aangehaald in Van Tilburg et al, 2012, zie noot 8).

    • 6 In 2005 stelde secretaris-generaal Kofi Annan John Ruggie aan als ‘Special Representative of the Secretary-General on the Issue of Human Rights and Transnational Corporations and other Business Enterprises’. Dit heeft onder meer geleid tot de ‘Ruggie Principles’ (zie tabelnummer 9).

    • 7 Zoals het geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering COM(2010)614, het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting COM(2010)758, de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen COM(2010)682, Jeugd in beweging COM(2010)477 en de Akte voor de interne markt COM(2011)206.

    • 8 R. van Tilburg, M. Francken, R. van Tulder & A. da Rosa, Duurzaam Ondernemen Waarmaken, het bedrijfskundig perspectief, Den Haag: Stichting Management Studies, 2012, p. 29.

    • 9 Wet op de Kinderarbeid uit 1874 (Kinderwetje van Van Houten) en de Hinderwet uit 1875.

    • 10 M. Blowfield & A. Murray, Corporate Responsibility, New York: Oxford University Press, 2012, p. 115.

    • 11 A.J.A.J. Eijsbouts e.a. noemt dit heel treffend ‘courts of public opinion’. Zie p. 29 van het preadvies: ‘Maatschappelijk (verantwoord) ondernemen: naast, in of met het recht?’, in Maatschappelijk verantwoord ondernemen (Handelingen Nederlandse Juristen-Vereniging 2010-1) Kluwer: Deventer, 2010.

    • 12 Hierbij is, mede omwille van de omvang van dit artikel geen uitputtendheid nagestreefd (zo zijn bijvoorbeeld alle verdragen inzake een mondiale aanpak van de klimaatproblematiek niet opgenomen). Niettemin ontvangt de auteur graag suggesties voor relevante aanvullingen via jeanine.zwalve@rhdhv.com.

    • 13 Zie het overzicht in par. 2.

    • 14 Art. 4 van de Guidelines bevat geen definitie van het begrip multinational, doch slechts een globale omschrijving: ondernemingen of andere entiteiten, die in meerdere landen zijn gevestigd en die zodanig met elkaar verbonden zijn dat ze hun handelingen onderling kunnen coördineren.

    • 15 Phase 3 Report on Implementing the OECD Anti-Bribery Convention in The Netherlands, December 2012, zie ook: www.oecd.org/daf/anti-bribery/Netherlandsphase3reportEN.pdf (geraadpleegd op 20 december 2014).

    • 16 Zie brief van 16 mei 2014 van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken, 2013/14, 22 112, 1853).

    • 17 De REACH Regulation (verordening) is een aanvulling op andere Europese regelgeving inzake productveiligheid (2001/95/EC), voedselveiligheid (Regulation 178/2002), het richtlijnvoorstel voor consumentenrechten (2008/0196/COD), de Tabaksrichtlijn (2001/37/EC), de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en regels over de etikettering van bijvoorbeeld vis en elektronische producten.

    • 18 In Nederland geïmplementeerd via Besluit van 7 december 2012, houdende voorschriften ter uitvoering van de EU-Houtverordening (Staatsblad 2012, 671).

    • 19 Wet van 13 juni 1979, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne.

    • 20 Wet van 2 maart 1994, houdende algemene regels ter bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.

    • 21 Wet van 22 mei 1997, houdende nieuwe regels omtrent de economische mededinging (Mededingingswet).

    • 22 Wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998, later Arbeidsomstandighedenwet). Sinds 1 juli 2005 is de wet aangepast om beter te voldoen aan de Europese Kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid van werknemers op het werk (nummer 89/391/EEG).

    • 23 Wet van 13 december 2000 tot herziening van een aantal strafbepalingen betreffende ambtsmisdrijven in het Wetboek van Strafrecht alsmede aanpassing van enkele bepalingen van het Wetboek van Strafrecht, van art. 51a van de Uitleveringswet en van de art. 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering in verband met de goedkeuring en uitvoering van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie (herziening corruptie-wetgeving).

    • 24 In 2005 werd art. 1.14 uit de Moderniseringsrichtlijn in het Burgerlijk wetboek geïmplementeerd door middel van de Wet uitvoering IAS-Verordening, IAS 39-richtlijn en moderniseringsrichtlijn.

    • 25 Wet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen.

    • 26 Besluit van 19 oktober 2007, houdende algemene regels voor inrichtingen (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) (Stb. 415).

    • 27 Om uitvoering te geven aan het Energieakkoord is in juli 2014 een ontwerpregeling gepubliceerd om (via de Activiteitenregeling) aan het Activiteitenbesluit een lijst met erkende energiebesparende maatregelen te hangen die voldoen aan het terugverdiencriterium (Voorhang ontwerpregeling Activiteitenregeling milieubeheer en enkele andere regelingen (nieuwe activiteiten)).

    • 28 Wet van 1 november 2012, houdende nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 2012).

    • 29 Wet van 15 november 2012 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007.

    • 30 Besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag (Stb. 747) en het Besluit van 10 december 2009 tot wijziging van het Besluit van 23 december 2004 tot vaststelling van nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag Stb. 747 (Stb. 545).

    • 31 Zie hierover ook het uiterst nuttige proefschrift van prof. T.E. Lambooy dat in 2010 verscheen als: Corporate Social Responsibility, Legal and semi-legal frameworks supporting CSR, Uitgave vanwege het Instituut voor Ondernemingsrecht, no. 77. Deventer: Kluwer.

    • 32 J. Oldenziel, Gedragscodes op het gebied van duurzaamheid: Een poging tot ordening, Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO), Den Haag, september 2003.

    • 33 A.W.G.J. Buijze, Mogelijke vormen van regulering bij gebiedsontwikkeling, in Duurzame gebiedsontwikkeling: over vormen van regulering en de rol van aanbesteding, Vereniging voor Milieurecht, verslag van de VMR Themamiddag van 7 november 2013, 2013-1, Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

    • 34 L. Enneking, Zorgplichten van multinationals in Nederland, NJB (2013), p. 744-750.

    • 35 www.supremecourt.gov/opinions/12pdf/10-1491_l6gn.pdf.

    • 36 Rb Den Haag, 30 januari 2013, LJN BY9854 (olielekkage Ikot Ada Uno), http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2013:BY9854&keyword=BY9854.

    • 37 www.viceversaonline.nl/2013/07/kabinet-stimuleert-imvo-maar-stelt-geen-verplichtingen/.

    • 38 Zie ook het artikel van P.C. Westerman, getiteld ‘Ruimte door regels’ en het door dezelfde auteur geschreven hoofdstuk over zorgplichten in P.C. Westerman en A.R. Mackor (red.) Vormen van (de?)regulering, Boom Juridische uitgevers, 2008.

    • 39 Nijhof et al, The glass ceiling of corporate social responsibility, consequences of a business case approach towards CSR, IJSSP 30,11/12, 618.

    • 40 http://mvoplatform.nl/news-nl/campagne-tegen-schendingen-door-bedrijven-in-9-europese-landen

    • 41 K. Maas, Maatschappelijke prestaties van organisaties: van outputmeting naar impactmeting, MAB, 85e jaargang november 2011, p. 563-572.

    • 42 Governance in duurzaamheid, 2011, Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en Instituut van Internal Auditors Nederland: www.accountancynieuws.nl/Uploads/Files/IIA-Governance-in-Duurzaamheid.pdf.

    • 43 Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet), Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 2.

    • 44 Zie ook blz. 62 en paragraaf 5.7 Duurzaamheid van de memorie van toelichting bij de Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet), Kamerstukken II 2013/14, 33 962, 3.

    • 45 Memorie van toelichting bij de Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet), Kamerstukken II 2013/14, 33 962, 3, 67.

Reageer

Tekst