-
Samenvatting
In zijn arrest van 17 februari 2017 heeft de Hoge Raad een knoop doorgehakt: art. 2:11 BW leidt ook tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de tweedegraads bestuurder, als de rechtspersoon-bestuurder tegenover een crediteur van de bestuurde rechtspersoon aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. Bij de motivering van deze keuze door de Hoge Raad kunnen vraagtekens worden geplaatst; geheel in het stelsel van de bestuurdersaansprakelijkheid wegens onrechtmatig handelen past de keuze niet. Maar voordeel is dat nu aan een al jaren slepende discussie in de literatuur en aan de verwarring in de lagere rechtspraak een einde is gekomen.
De via art. 2:11 BW aangesproken tweedegraads bestuurder heeft een disculpatiemogelijkheid: als hij stelt en, zo nodig, bewijst dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt treft, ontkomt hij alsnog aan aansprakelijkheid. Hoever moet de aangesproken bestuurder daarbij gaan: moet hij ook stellen dat hij niet is tekortgeschoten in zijn collegiale verantwoordelijkheid? Een vonnis gewezen tegen de rechtspersoon-bestuurder en tegen een collega-tweedegraads bestuurder heeft jegens hem geen gezag van gewijsde.
Inhoud
- 1 Inleiding
- 2 Hoge drempel
- 3 ‘Persoonlijk’ ernstig verwijt
- 4 Onrechtmatige daad en de doorbraak via art. 2:11 BW: onduidelijkheid troef
- 5 De Hoge Raad hakt de knoop door: Le Roux
- 6 ‘Waarom zou de aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad zijn uitgesloten?’
- 7 Disculpatie en gezag van gewijsde
- 8 Slot
- ↑ Naar boven
Onderneming en Financiering |
|
Case | Waarom zou de aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad zijn uitgesloten?HR 17 februari 2017: art. 2:11 BW en onrechtmatige daad – de Hoge Raad kiest (terecht?) voor eenheid |
Trefwoorden | art. 2:11 BW, hoofdelijke aansprakelijkheid, onrechtmatige daad, tweedegraads bestuurder, bestuurdersaansprakelijkheid |
Auteurs | Mr. H.J. Vetter |
DOI | 10.5553/OenF/157012472017025004005 |
Auteursinformatie |