De schadepost huishoudelijke hulp: op zoek naar handvatten ter invulling van het ‘normaal en gebr...

DOI: 10.5553/TVP/138820662021024001004
Artikel

De schadepost huishoudelijke hulp: op zoek naar handvatten ter invulling van het ‘normaal en gebruikelijk’-criterium

Trefwoorden professionele hulp, letselschade, huishouden, vergoeding, richtlijn
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1. Inleiding

      De schadepost huishoudelijke hulp vormt in menig letselschadezaak een punt van discussie. Verzekeraars verweren zich dikwijls tegen het aantal door (belangenbehartigers van) slachtoffers opgevoerde uren hulp. Ook wordt regelmatig het standpunt ingenomen dat bepaalde huishoudelijke werkzaamheden niet voor vergoeding in aanmerking komen. De begroting van de omvang van de schadepost huishoudelijke hulp leidt daardoor vaak tot verdeeldheid.

      Met een verwijzing naar De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad trachten verzekeraars voormelde discussiepunten te beslechten. Deze Richtlijn bevat echter slechts een normering voor een periode van zes maanden na het ongeval. Daarna dient de verzekeraar ‘een redelijke vergoeding’ te betalen.1x Als daarna een redelijke vergoeding moet worden betaald, dan lijkt dat erop te wijzen dat de vergoeding van € 10 per uur ook door de opstellers van de Richtlijn niet als redelijk wordt beschouwd. Zowel het uurtarief als de omvang van het aantal uren wordt voor de periode na zes maanden dus vrijgelaten. Volgens de Richtlijn heeft bij de vergoeding van deze schadepost als criterium te gelden of en in hoeverre het inschakelen van professionele hulp voor het verrichten van de huishoudelijke werkzaamheden normaal en gebruikelijk is. De Richtlijn laat echter in het midden wanneer het inschakelen van professionele huishoudelijke hulp ‘normaal en gebruikelijk’ is.

      In de toelichting op De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp staat vermeld dat rechters veelal van oordeel zijn dat het niet onredelijk is eventuele gezinsleden van een benadeelde een niet voor vergoeding in aanmerking komend aandeel in de huishouding op zich te laten nemen, zoals hulp bij het koken en/of de zwaardere weekendboodschappen.2x Deze redenering is voor De Letselschade Raad reden geweest om (voor de periode van de eerste zes maanden na het ongeval) voor alle typen huishoudens rekening te houden met twee derde van het aantal volgens GITHA begrote uren. Dit omdat GITHA namelijk wel rekening houdt met de uren die besteed worden aan het doen van boodschappen, het bereiden van maaltijden enz. Is het daadwerkelijk zo dat dit veelal door rechters is geoordeeld? In dit artikel kom ik tot de conclusie dat de rechtspraak een wisselend beeld laat zien.

      In deze bijdrage zal ik nader ingaan op de vraag wanneer er volgens de jurisprudentie sprake is van huishoudelijke werkzaamheden die vallen onder het criterium ‘normaal en gebruikelijk’.3x Daartoe zijn naast de bekende uitspraken als Johanna Kruidhof (HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564, m.nt. A.R. Bloembergen), Krüter-van de Pol/Wilton-Fijenoord (HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5891, NJ 2003/504, m.nt. J.B.M. Vranken), Rijnstate/R. (HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998) en Bakkum Achmea (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9365), alle uitspraken over deze materie in 2016 t/m 2019 bestudeerd en een aantal over deze materie verzamelde uitspraken in de periode daarvoor. Voor een analyse van voormelde ‘bekende’ uitspraken van de Hoge Raad wordt (onder meer) verwezen naar: R. Rijnhout, ‘Vergoeding voor huishoudelijke hulp door naasten: een overkoepelende analyse van art. 6:107 en 108 BW’, AV&S 2009/25; S.D. Lindenbergh, ‘Verzorging en huishoudelijke hulp, onzichtbare schade op een lastig kruisvlak’, TVP 2006, afl. 4, p. 105-110; J.M. Tromp & J.H. van der Wouden, in: Handboek Personenschade, Deventer: Wolters Kluwer, 3040.3.5 ‘Huishoudelijke hulp’; R. Rijnhout, ‘Kroniek AV&S Schadevergoedingsrecht’, AV&S 2012/15, punt 7. Alvorens echter op de invulling van dit criterium in te gaan, wordt eerst kort stilgestaan bij het ontstaan van dit inmiddels vaste criterium. Tot slot wordt een aantal uitgangspunten geformuleerd. Wellicht kan met de in dit artikel gegeven handvatten meer duidelijkheid worden geboden over de vraag wanneer het inschakelen van professionele hulp voor het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden ‘normaal en gebruikelijk’ is. Dit zal een efficiënte afwikkeling van (met name) letselschadedossiers die buiten het bereik van De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp vallen, ten goede komen.

    • 2. Het criterium: ‘normaal en gebruikelijk’

      De schadepost huishoudelijke hulp wordt vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de taken op huishoudelijk gebied zoals die door het slachtoffer vóór het ongeval werden uitgevoerd en de omvang waarin het slachtoffer die taken na het ongeval nog zelf kan uitvoeren. Het verschil kan worden aangeduid als behoefte aan huishoudelijke hulp. Niet iedere behoefte is echter ook schade, want alleen een (toegenomen) behoefte aan huishoudelijke hulp waarvoor het inschakelen van professionele hulp ‘normaal en gebruikelijk’ is, wordt als schade aangemerkt en komt in aanmerking voor vergoeding.

      2.1 Abstracte schadebegroting en het criterium ‘normaal en gebruikelijk’ in de rechtspraak

      Inmiddels hebben rechters zich meermaals uitgelaten over de vergoeding van huishoudelijke hulp. Uit de rechtspraak volgt dat bij de vraag in hoeverre rekening dient te worden gehouden met door een derde verleende huishoudelijke hulp bij de bepaling van de omvang van de kosten van huishoudelijke hulp, als criterium heeft te gelden of, en zo ja, in hoeverre het inschakelen van professionele hulp voor het verrichten van de huishoudelijke werkzaamheden normaal en gebruikelijk is.4x Zie onder meer HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564 (Johanna Kruidhof); HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5891, NJ 2003/504, m.nt. J.B.M. Vranken (Krüter-van de Pol/Wilton-Fijenoord); HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Rijnstate/R.). Ook ten opzichte van benadeelde partijen in strafzaken lijkt dit criterium inmiddels te worden gehanteerd.5x Hof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1122; Rb. Den Haag 3 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4829; Rb. Limburg 20 december 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:11475; Rb. Rotterdam 24 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4284; Hof Amsterdam 19 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4114; Hof ’s-Hertogenbosch 4 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5569.

      De eerste uitspraak naar aanleiding waarvan annotator Bloembergen dit criterium naar voren brengt – zij het niet in een zaak die ging over huishoudelijke hulp –, stamt uit het jaar 1999.6x HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564 (Johanna Kruidhof). De Hoge Raad heeft in die zaak geoordeeld dat de aansprakelijke partij ‘van de aanvang af verplicht is de gekwetste in staat te stellen zich van die noodzakelijke verpleging en verzorging te voorzien’. Indien de ouders ervoor kiezen om deze verpleging en verzorging op zich te nemen in plaats van de taken aan professionele hulpverleners toe te vertrouwen, brengt de redelijkheid met zich dat de ouders recht hebben op een vergoeding van de zijde van de aansprakelijke partij. De ouders voldoen in deze situatie namelijk in natura aan een verplichting die primair rust op de aansprakelijke partij. Er mag dus worden geabstraheerd van de omstandigheid dat er geen betaalde hulp is ingeschakeld.

      Ook maakt de Hoge Raad in dit arrest een onderscheid tussen taken waarbij professionele – betaalde – hulpverleners kunnen worden ingeschakeld en taken waarbij dat niet kan. Taken waarbij dat niet kan, zijn de taken waarbij het juist die persoonlijke band (tussen, in het Johanna Kruidhof-arrest, ouders en het kind) is die de heilzame invloed van bezoeken op het genezingsproces met zich brengt.

      In het arrest Krüter-van de Pol/Wilton-Fijenoord7x HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5891, NJ 2003/504, m.nt. J.B.M. Vranken (Krüter-van de Pol/Wilton-Fijenoord). (een overlijdensschadezaak) heeft de Hoge Raad uitgewerkt wat ‘normaal en gebruikelijk’ wel én niet is. Voor een vergoeding van verzorgingskosten is volgens de Hoge Raad ‘geen plaats (…) indien het inschakelen van professionele hulp niet normaal en gebruikelijk is’. Dit is bijvoorbeeld (zoals in deze zaak) het geval wanneer de verzorgende taken door de partner kunnen worden verricht en inschakeling van professionele hulp niet normaal en gebruikelijk is. De Hoge Raad lijkt – in dit ernstig bekritiseerde arrest8x Onder meer in de hierna aan de orde komende arresten Bakkum/Achmea en Rijnstate/R. wordt de inhoud van het Krüter-van de Pol-arrest gecorrigeerd. – in ieder geval niet uit te gaan van de in het publiekrecht geldende indicatiecriteria voor huishoudelijke hulp (in de zin van destijds de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), tegenwoordig de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)).9x Zie de noot van J.B.M. Vranken bij het arrest Krüter-van de Pol. Terecht ook, nu op huishoudelijke hulp ingevolge de Wmo slechts aanspraak kan worden gemaakt, indien sprake is van zorg die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.10x Er bestaat pas recht op (onder meer) huishoudelijke zorg op grond van deze wet wanneer de zorg niet geboden kan worden door derden, zoals huisgenoten en/of familieleden, of wanneer het de gebruikelijke zorg van deze huisgenoten en/of familieleden overstijgt. Deze strenge maatstaf wordt gehanteerd om te voorkomen dat het collectief wordt belast voor zorg die burgers aan elkaar kunnen leveren. Toepassing van deze maatstaf in het civiele schadevergoedingsrecht is niet aan de orde. De aansprakelijke partij zou dan namelijk naar huisgenoten kunnen verwijzen ter afwending van de uit de aansprakelijkheid voortvloeiende schadevergoedingsverplichting.11x J. Wildeboer, in: Handboek Personenschade, Deventer: Wolters Kluwer, 3037.5.3 ‘Vergoeding van mantelzorg’.

      Zijn er ook situaties denkbaar waarin aanleiding bestaat om de begroting van de kosten voor huishoudelijke hulp abstract te benaderen? En is het criterium ‘normaal en gebruikelijk’ hier eveneens van toepassing? In het arrest Bakkum/Achmea12x HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9365, r.o. 3.4.3. (eveneens een overlijdensschadezaak) oordeelde de Hoge Raad:

      ‘Voor een deels objectieve benadering als zojuist bedoeld bestaat te meer aanleiding omdat het hier gaat om de begroting van (grotendeels) nog niet ingetreden schade (art. 6:105 BW). Gelet op deze aard van de schadepost, maar ook om mogelijk te maken dat zo spoedig mogelijk na het ongeval in overleg tussen de aansprakelijke partij en de benadeelden een passende vergoeding voor deze vorm van gederfd levensonderhoud kan worden vastgesteld, ligt het voor de hand om bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen aan een voorziening voor vervangende huishoudelijke hulp uit te gaan van de na het ongeval bekende concrete omstandigheden waarin zij tot aan hun meerderjarigheid zullen verkeren, en daarbij geen rekening te houden met het antwoord op de vraag of reeds daadwerkelijk is voorzien in professionele huishoudelijke hulp dan wel of de mogelijkheid bestaat dat de overblijvende ouder in de toekomst gaat trouwen of samenwonen met een nieuwe partner die huishoudelijke taken in het gezin kan gaan verrichten.’ (curs. MJ)

      Waar het in het voormelde Johanna Kruidhof-arrest nog alleen ging over verzorgende hulp, past de Hoge Raad de abstracte schadebegroting in dit arrest ook toe op de huishoudelijke hulp. Voor een deels abstracte benadering bij de begroting van de kosten voor huishoudelijke hulp bestaat volgens de Hoge Raad eens te meer aanleiding indien het gaat om begroting van grotendeels nog niet ingetreden schade.

      Is, evenals de abstracte benadering, ook het ‘normaal en gebruikelijk’-criterium toe te passen op de schadepost huishoudelijke hulp? In een volgende zaak die de Hoge Raad te beoordelen kreeg over de schadepost huishoudelijke hulp13x HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Rijnstate/R.). had het gerechtshof te Arnhem het volgende overwogen:

      ‘Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag in hoeverre bij de bepaling van de omvang van de kosten van huishoudelijke hulp rekening moet worden gehouden met door een derde verleende mantelzorg, analoog aan vaste rechtspraak van de Hoge Raad (Hoge Raad 28 mei 1999, NJ 1999,564 en Hoge Raad 6 juni 2003, NJ 2003,504), als maatstaf heeft te gelden of en in hoeverre het inschakelen van professionele hulp voor het verrichten van de huishoudelijke werkzaamheden normaal en gebruikelijk is.’14x Hof Arnhem 23 mei 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AY5110, r.o. 4.27.

      Het hof had vervolgens geoordeeld dat de werkzaamheden waarvoor normaal gesproken geen professionele hulp wordt ingeschakeld, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Is het inschakelen van professionele hulp wél normaal en gebruikelijk, dan komen de kosten van die huishoudelijke werkzaamheden wel degelijk voor vergoeding in aanmerking. Het hof oordeelde dat daaraan niet afdoet dat niet is gebleken dat er daadwerkelijk professionele hulp is ingeschakeld. De huishoudelijke taken werden namelijk verricht door de partner van het slachtoffer. Volgens het hof had het slachtoffer voldoende aangetoond dat het inroepen van hulp noodzakelijk was en is.

      Ziekenhuis Rijnstate is vervolgens in cassatie gegaan. De Hoge Raad overwoog:

      ‘In de lijn van deze rechtspraak moet – met het hof – worden aanvaard dat ingeval van een letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelden moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voorzover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.’15x HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, r.o. 3.5.1. (Rijnstate/R.)

      Daarbij maakte de Hoge Raad duidelijk dat er geen grond bestaat om de gelding van deze regel te beperken tot gevallen van ernstig letsel. Ook letsel dat niet als ernstig is aan te merken, kan immers meebrengen dat de benadeelde niet in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten. Het in voornoemde overlijdensschadezaken toegepaste criterium ‘normaal en gebruikelijk’ wordt hiermee door de Hoge Raad doorgetrokken naar letselschadezaken en wordt verder verduidelijkt.

      Duidelijke lijn in de jurisprudentie is dus inmiddels (ook in jurisprudentie van recentere datum) dat het er bij huishoudelijke hulp om gaat of het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat professionele hulp wordt ingeschakeld.16x Zie onder meer Rb. Amsterdam 7 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7861; Hof ’s-Hertogenbosch 23 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2269; Hof Arnhem-Leeuwarden 31 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2350; Hof Arnhem-Leeuwarden 5 augustus 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6223; Rb. Arnhem 15 februari 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BV7170; Rb. Amsterdam 16 november 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BW7716; Hof Amsterdam 5 april 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ3758. Is dat het geval, dan dient het slachtoffer gecompenseerd te worden voor het gegeven dat deze niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden te verrichten. Bij de begroting daarvan kan worden geabstraheerd van de concrete omstandigheden. Dat er aan de derde wellicht geen vergoeding is of wordt betaald, is niet relevant. Daarover is de rechtspraak al lange tijd eenduidig.

      2.2 Inschakeling professionele hulp niet normaal en gebruikelijk, dus geen schadevergoeding?

      Gezien de jurisprudentie zou kunnen worden gezegd dat werkzaamheden waarvan het niet normaal en gebruikelijk is dat zij aan professionele hulp worden uitbesteed (maar door derden worden overgenomen), niet voor vergoeding door de aansprakelijke partij in aanmerking komen. Hoewel de in de Wmo gehanteerde maatstaf niet van toepassing is in civiele aansprakelijkheidszaken, lijkt deze maatstaf in sommige uitspraken toch enigszins door te schemeren, als gevolg waarvan de schadevergoedingsplicht van de aansprakelijke partij wordt miskend. Zie in dit kader de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 oktober 2010,17x Rb. Utrecht 6 oktober 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9618. waarin werd geoordeeld dat het slachtoffer geen aanspraak kon maken op een mantelzorgvergoeding, nu verwacht kon worden dat de volwassen kinderen deze werkzaamheden (kosteloos) voor het slachtoffer zouden verrichten. Ook de rechtbank ’s-Hertogenbosch oordeelde op 9 april 2008 dat werkzaamheden in zijn algemeenheid niet voor vergoeding in aanmerking komen wanneer het normale dagelijkse werkzaamheden betreft die kosteloos door een derde worden overgenomen.18x Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9828. Het is goed voorstelbaar dat juist ook bij die huishoudelijke taken waarvan het niet zonder meer gebruikelijk is deze aan een professionele hulp over te laten (zoals de kleine dagelijkse werkzaamheden in het huishouden), hulp noodzakelijk is.19x J. Wildeboer, in: Handboek Personenschade, 3037.5.3 ‘Vergoeding van mantelzorg’. Bovendien kan de vraag worden gesteld hoe dit zich verhoudt tot het beginsel dat het slachtoffer recht heeft op volledige schadevergoeding.20x J. Wildeboer, in: Handboek Personenschade, 3037.5.3 ‘Vergoeding van mantelzorg’.,21x Dit beginsel lijkt ook de rechtbank Utrecht alsnog (zie noot 17) te onderkennen in haar uitspraak van 15 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX7748, waarin werd overwogen dat er bij een Wmo-indicatie een andere maatstaf wordt gehanteerd dan in een civiele procedure, waarin het uitgangspunt is dat de schade van het slachtoffer volledig wordt gecompenseerd. Juist ook vanwege dit beginsel is de Wmo-maatstaf hier niet van toepassing. Is het ‘normaal en gebruikelijk’-criterium wel een juist, goed bruikbaar criterium? Om die vraag te kunnen beantwoorden, is het van belang om te weten wanneer er sprake is van huishoudelijke werkzaamheden waarvan het normaal en gebruikelijk is dat daarvoor professionele hulp wordt ingeschakeld, indien het slachtoffer niet meer in staat is deze werkzaamheden te verrichten. Wordt dit criterium ruim genoeg ingevuld, waardoor voldoende recht wordt gedaan aan het beginsel dat het slachtoffer recht heeft op volledige schadevergoeding? Deze vraag komt in de volgende paragraaf aan de orde.

    • 3. Wanneer is sprake van huishoudelijke werkzaamheden waarvoor het inschakelen van professionele hulp normaal en gebruikelijk is?

      Wanneer letsel wordt toegebracht aan een persoon en deze persoon, het slachtoffer, hierdoor (bijvoorbeeld) geen boodschappen meer kan doen, dan dient er – gelet op het vorenstaande – voor gezorgd te worden dat het slachtoffer de boodschappen alsnog op een andere wijze (bijvoorbeeld met behulp van een derde) in huis krijgt. En als het slachtoffer niet langer de was kan ophangen, dan moet ervoor gezorgd worden dat de was toch opgehangen wordt (bijvoorbeeld met behulp van een derde). Ingevolge het aansprakelijkheidsrecht moet ervoor worden gezorgd dat de benadeelde zo veel mogelijk wordt gebracht in de positie waarin deze zou hebben verkeerd zonder de onrechtmatige daad van de aansprakelijke partij.

      De Hoge Raad heeft in Rijnstate/R. het criterium ‘normaal en gebruikelijk’ nader ingevuld.22x HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Rijnstate/R.). De Hoge Raad oordeelde immers dat het gaat om datgene dat normaal en gebruikelijk is ‘in de positie waarin het slachtoffer verkeert’. Dat de Hoge Raad hier ‘de situatie waarin het slachtoffer verkeert’ benadrukt, kan men duiden in het licht van de primaire verplichting die in het Johanna Kruidhof-arrest op de aansprakelijke partij werd gelegd: in een normaal en gebruikelijk gezin is het normaal en gebruikelijk dat de echtgenoot helpt bij het koken, wassen en boodschappen doen wanneer zijn echtgenote dat niet meer kan. Wanneer het onvermogen om die werkzaamheden te verrichten echter is veroorzaakt door een onrechtmatige daad van een derde, staat de schadevergoedingsverplichting van die derde voorop. Dan is het niet langer normaal en gebruikelijk dat de echtgenoot voor de schade opdraait, maar dan dient de aansprakelijke partij voor die schade op te komen. Voorop staat immers dat de aansprakelijke partij van aanvang af verplicht is om op te komen voor de schade die zij door haar onrechtmatige daad heeft veroorzaakt.

      3.1 Normale dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden en zware periodiek terugkerende huishoudelijke werkzaamheden

      Niet alle huishoudelijke werkzaamheden vallen onder het criterium ‘huishoudelijke werkzaamheden waarvoor het inschakelen van professionele hulp normaal en gebruikelijk is’. Zo heeft de Hoge Raad in de uitspraak Bakkum/Achmea23x HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9365 (Bakkum/Achmea). een onderscheid gemaakt tussen vervangende hulp voor bepaalde huishoudelijke taken en hetgeen redelijkerwijs van de vader aan extra inspanningen kan worden gevergd. Voorts liet de Hoge Raad in de zaak Rijnstate/R. het oordeel van het hof in stand, inhoudende dat:

      ‘hulp bij het bereiden van de maaltijden (afgieten van zware pannen) en bij de afwas; het verzorgen van de was (opvouwen en opruimen) en het doen van (zware weekend) boodschappen behoren tot de normale dagelijkse werkzaamheden in het huishouden, die door de partner van R. kunnen worden overgenomen en waarvoor normaal gesproken ook geen professionele hulp wordt ingeschakeld. Deze werkzaamheden komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.’24x Hof Arnhem 23 mei 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AY5110, r.o. 4.28.

      Gezegd zou kunnen worden dat in het oordeel van het hof besloten ligt dat niet de aansprakelijke partij, maar de partner van de betrokkene voor de schade dient op te draaien indien sprake is van normale dagelijkse werkzaamheden. Ook kan worden gezegd dat er volgens het hof geen sprake is van schade wanneer hulp nodig is bij voormelde werkzaamheden. Of de Hoge Raad hierin daadwerkelijk heeft willen meegaan, is echter de vraag. R. zélf was namelijk niet in beroep gegaan. Er was dan ook geen ruimte voor een oordeel waarbij zij alsnog de drie uur hulp zou krijgen die het hof haar had ontzegd.

      Niet duidelijk is hoe het hof inzake Rijnstate/R. tot de conclusie is gekomen dat professionele hulp bij taken als de afwas, het opruimen en opvouwen van de was en bij het doen van zware weekendboodschappen niet ‘normaal en gebruikelijk’ is. Het hof zal immers zelf geen onderzoek hebben gedaan naar datgene dat voor slachtoffers in vergelijkbare situaties normaal en gebruikelijk is. Hulp bij de zwaardere, periodiek terugkerende schoonmaakwerkzaamheden dient volgens het hof wel voor vergoeding in aanmerking te komen. Ten aanzien van die taken is het naar het oordeel van het hof wel normaal en gebruikelijk om professionele hulp in te schakelen.25x Hof Arnhem 23 mei 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AY5110, r.o. 4.28. Wellicht heeft het hof dit als feit van algemene bekendheid aangemerkt. Helaas komt dit niet zo expliciet naar voren in de uitspraak en is evenmin nader gespecificeerd welke taken als zware, periodiek terugkerende schoonmaakwerkzaamheden dienen te worden aangemerkt.

      In de jurisprudentie is intussen vaker geoordeeld dat de werkzaamheden die tot de normale dagelijkse werkzaamheden van een huishouden behoren (boodschappen doen, was, afwas, maaltijden bereiden) in zijn algemeenheid níét voor vergoeding in aanmerking komen indien deze werkzaamheden (kosteloos) door een derde worden verricht.26x Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC8647; Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9828. Ten aanzien van (periodiek terugkerende) schoonmaakwerkzaamheden wordt het inschakelen van professionele hulp wel normaal en gebruikelijk geacht, waardoor de hiervoor ingeschakelde hulp wel voor vergoeding in aanmerking komt. Als voorbeelden worden taken als stofzuigen, dweilen en ramen zemen genoemd.27x Hof Amsterdam 5 april 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ3758; Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC8647; Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9828. Hetzelfde lijkt te gelden voor het strijken.28x Rb. Amsterdam 16 november 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BW7716.

      Toch is het minst genomen nog geen uitgemaakte zaak dat de Hoge Raad in Rijnstate/R. een cassatieberoep van het slachtoffer zou hebben afgewezen. Het lijkt immers heel goed mogelijk om óók voor de drie uur die begroot waren voor taken als de afwas, het opruimen en opvouwen van de was en het doen van zware weekendboodschappen professionele hulp in te schakelen. Dit temeer nu de behoefte aan huishoudelijke hulp voor in ieder geval al vier uur per week door het hof werd aangenomen. Heeft iemand professionele hulp, dan komt het niet onlogisch voor dat deze hulp tijdens de uitoefening van de periodiek terugkerende schoonmaakwerkzaamheden ook meteen het dagelijks huishoudelijk werk meeneemt. Het verrichten van de overige huishoudelijke taken lijkt door het gerechtshof Arnhem ten onrechte bij de partner van R. te zijn gelegd.

      Zo heeft ook het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 23 juni 2015 geoordeeld dat álle in het geding zijnde huishoudelijke taken, waaronder schoonmaken, koken en het doen van boodschappen (de verdere opsomming ontbreekt helaas in de uitspraak, nu het hof heeft gekozen voor de vermelding ‘etc.’), voor vergoeding in aanmerking komen. Wellicht kon het hof tot dit oordeel komen nu geïntimeerde onvoldoende gemotiveerd had betwist dat het normaal en gebruikelijk was dat deze taken door een professionele hulp zouden worden verricht.29x Hof ’s-Hertogenbosch 23 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2269. Ook de rechtbank Amsterdam is in een vonnis van 7 februari 2018 tot het oordeel gekomen dat het slachtoffer was aangewezen op huishoudelijke hulp en daarom aanspraak kan maken op een vergoeding voor die hulp, zonder daarbij in te gaan op de vraag voor welke huishoudelijke taken hulp geboden was.30x Rb. Amsterdam 7 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7861. De moeder van het slachtoffer (die de betreffende hulp bood) heeft verklaard dat zij haar dochter onder meer hielp bij ‘(…) wassen, koken, strijken, schoonmaken van het huis ed.’ Ondanks de betwisting van de gedaagde dat het slachtoffer was aangewezen op huishoudelijke hulp en de betwisting van de daardoor geleden schade, oordeelde deze rechtbank dat het slachtoffer aangewezen is geweest op hulp bij het verrichten van huishoudelijke taken. Helaas dus zonder een nadere duiding van deze taken te geven. Opmerking verdient overigens het feit dat het in deze zaak ging over schade die viel binnen de termijn waarop De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van toepassing is.

      In een vonnis van de rechtbank Limburg van 8 februari 2017 kwam de kantonrechter met een eigen beoordelingscriterium, namelijk:

      ‘Nu de kantonrechter het voorts alleszins aannemelijk acht dat [eiser], in het geval dat zijn moeder hem niet terzijde had kunnen staan, een beroep had gedaan op professionele hulp, kan [eiser] aldus aanspraak maken op een vergoeding van zowel de kosten voor huishoudelijke hulp als de kosten voor verzorging en zelfredzaamheid.’31x Rb. Limburg 8 februari 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:1058, r.o 4.12.

      Dus omdat het aannemelijk was dat het slachtoffer een beroep had gedaan op professionele hulp indien hij geen derde had kunnen vinden die hem had kunnen helpen, diende het slachtoffer volgens de rechter aanspraak te maken op een vergoeding voor huishoudelijke hulp. Ook hulp bestaande uit koken kwam naar het oordeel van deze kantonrechter voor vergoeding in aanmerking. Door deze kantonrechter is een mooie invulling gegeven aan het algemene ‘normaal en gebruikelijk’-criterium van de Hoge Raad.

      Met laatstgenoemde uitspraken is de onduidelijkheid over hetgeen als dagelijks huishoudelijk werk dan wel als periodiek terugkerende zware taken en de relevantie van dit al dan niet te maken onderscheid verder toegenomen.

      In het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 februari 2011 wordt benadrukt dat er rekening dient te worden gehouden met de concrete omstandigheden van het geval, alvorens te oordelen dat dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hoewel in beginsel de nodige inspanning van overige gezinsleden verwacht mag worden, kan dat bijvoorbeeld anders zijn wanneer de betreffende partner (reeds voor het ongeval) arbeidsongeschikt was.32x Rb. ’s-Hertogenbosch 16 februari 2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:BP9059. Voorts dient eveneens rekening te worden gehouden met de professionele huishoudelijke hulp die het slachtoffer reeds voor het ongeval kreeg.33x Hof Arnhem-Leeuwarden 31 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2350.

      Bedacht dient bovendien te worden dat het slachtoffer ook een vergoeding voor toekomstige schade wordt ontzegd, indien het standpunt wordt ingenomen dat het ‘slechts’ dagelijks huishoudelijk werk betreft dat door bijvoorbeeld de partner overgenomen dient te worden. Dan wordt er immers van uitgegaan dat er een partner en/of ouder zijn en er zullen blijven zijn die de normale dagelijkse werkzaamheden in het huishouden (waarvoor normaal gesproken geen professionele hulp wordt ingeschakeld) zullen uitoefenen. Door hiervan uit te gaan kunnen vervelende of zelfs schrijnende situaties ontstaan. Dat de partner van R. ook in de toekomst partner zal blijven, in staat zal zijn en/of bereid zal zijn om tot de einddatum de niet voor rekening van de aansprakelijke partij komende hulp te verlenen, is immers uiterst ongewis. Juist ook daarom heeft de Hoge Raad in het hierboven aangehaalde arrest Bakkum/Achmea34x HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9365. geoordeeld dat voor een deels abstracte benadering eens te meer aanleiding bestond, daar het ging over de begroting van grotendeels nog niet ingetreden schade.

      In die zin lijkt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 april 2007 redelijker.35x Rb. Arnhem 11 april 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BA5538. Ook in die zaak stond ter discussie of door derden verrichte huishoudelijke hulp voor vergoeding in aanmerking kwam. De Goudse meende van niet, nu eiseres geen kosten had gemaakt. Volgens de rechtbank wel, omdat vaststond dat eiseres behoefte had aan huishoudelijke hulp, zij professionele hulp had ingeschakeld indien zij daartoe de financiële middelen had gehad, en omdat het inschakelen van professionele hulp normaal en gebruikelijk was geweest. De rechtbank heeft overwogen dat het op zichzelf niet onredelijk is om van gezinsleden te vergen dat zij een aandeel in de huishouding op zich nemen. Dit gebeurde ook ‘op diverse onderdelen’. De rechtbank oordeelde daarom dat de kosten van het laten bezorgen van boodschappen door De Goudse moesten worden vergoed.36x De rechtbank vindt het zelfs niet onredelijk om tweemaal per week boodschappen te laten bezorgen. Dit gelet op de versheid en houdbaarheid van producten.

      Het is de vraag of het maken van een onderscheid tussen dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden en periodiek terugkerende zware huishoudelijke taken tot rechtvaardige uitkomsten leidt. Met name wanneer het schade betreft die nog tot ver in de toekomst moet worden doorgerekend. Ook in de situatie waarin sprake is van een dagelijkse werkzaamheid, kan – zo werd hiervoor reeds betoogd – er namelijk niet zonder meer van worden uitgegaan dat er ook in de komende periode onbeperkt aanspraak kan worden gemaakt op de inzet van bijvoorbeeld een partner.

      De meerwaarde van het maken van onderscheid tussen dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden en periodiek terugkerende zware huishoudelijke taken lijkt bovendien vooralsnog van beperkte betekenis te zijn nu nog niet nader is gespecificeerd wanneer sprake is van dagelijks huishoudelijk werk en wanneer van periodiek terugkerend zwaar huishoudelijk werk. Hoewel er een voorstelling te maken is bij de taken die onder deze verschillende categorieën vallen, zal uiteindelijk de concrete positie van het slachtoffer van doorslaggevend belang zijn. Deed het slachtoffer dagelijks boodschappen en wordt dit nu overgenomen door een derde? Dan zou er van dagelijks huishoudelijk werk sprake zijn waarvoor het slachtoffer in beginsel geen vergoeding zal ontvangen. Deed het slachtoffer de boodschappen eens per week en wordt dit nu eens per week gedaan door een derde? Dan zou mogelijk van een periodiek terugkerende zware huishoudelijke taak kunnen worden gesproken. Het is de vraag in hoeverre het maken van een duidelijk onderscheid mogelijk is. Er lijkt al snel sprake te zijn van een grijs gebied.

      3.2 De redelijkheid van de hulpwens

      Het criterium of het ‘normaal en gebruikelijk’ is om professionele hulp in te schakelen kan tevens van belang zijn bij de beoordeling van de redelijkheid van de hulpwens van het slachtoffer. Indien het slachtoffer bijvoorbeeld dagelijks schone gestreken lakens verlangt, zal zich de vraag voordoen of het inschakelen van professionele hulp hiervoor normaal en gebruikelijk is. Daarbij dient het uitgangspunt dat een slachtoffer moet worden genomen zoals deze is, echter niet uit het oog te worden verloren. Ingevolge dit uitgangspunt zou kunnen worden betoogd dat iemand die vóór een ongeval dagelijks schone gestreken lakens op het bed legde, dat ná een ongeval op kosten van de aansprakelijke partij kan láten doen. Er moet namelijk ruimte worden gelaten voor de persoonlijkheid van het slachtoffer en zijn wensen en gewoonten. Ergens zullen echter grenzen kunnen/moeten worden getrokken.37x J. Wildeboer, in: Handboek Personenschade, 3037.4. Ook de schadebeperkingsplicht van het slachtoffer speelt hier een rol. Werden vóór het ongeval de lakens ook niet dagelijks vervangen, dan lijkt het niet redelijk dit ná het ongeval wel van de aansprakelijke partij te vergen.

      In de zaak die leidde tot de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 6 juni 201738x Rb. Den Haag 6 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6086. ging het over een oudere, alleenstaande vrouw die geboren en getogen is op een boerderij. Zij exploiteerde deze boerderij geheel zelfstandig. Van belang is daarbij dat het geen economisch rendabel boerenbedrijf betrof. Na het haar overkomen verkeersongeval was zij niet meer in staat de werkzaamheden op deze boerderij te verrichten. Derden hielpen haar sindsdien bij de verzorging van de dieren en de andere voorkomende werkzaamheden. De vraag was hier of deze schade als zuivere vermogensschade diende te worden aangemerkt, dan wel als ander nadeel. Het maken van dit onderscheid is belangrijk, omdat beide categorieën door andere regels worden beheerst. In het geval van vermogensschade geldt het beginsel van volledige vergoeding, terwijl ander nadeel uitsluitend wordt vergoed voor zover dat billijk is.

      De rechtbank Den Haag oordeelde uiteindelijk dat de kosten voor het inschakelen van hulp in dit geval als vermogensschade aangemerkt dienden te worden. Naar het oordeel van de rechtbank was hier sprake van kosten ter beperking van de immateriële schade. Dit omdat de rechtbank was gebleken dat de boerderij het levensdoel was van het slachtoffer. Zij en de boerderij zouden ten diepste en onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Het slachtoffer moest de kosten voor de inschakeling van derden maken ter voorkoming van verdere geestelijke pijn. Daarbij merkte de rechtbank echter wel op dat hoewel de stijl en levensstandaard van het slachtoffer van vóór het ongeval als uitgangspunt hebben te gelden, op grond van de billijkheid van het slachtoffer kan worden gevergd dat zij de kosten zo beperkt mogelijk houdt. De schade ter beperking van de immateriële schade mag de hoogte van de immateriële schade niet overstijgen.

      Is er sprake van een slachtoffer met een hulpwens die buitenproportioneel is, en is het duidelijk dat daarvoor in redelijkheid geen vergoeding van de aansprakelijke partij kan worden gevergd, dan biedt de schadepost ‘immateriële schade’ gelet op het vorenstaande wellicht nog mogelijkheden alsnog een vergoeding te bedingen. Ingevolge deze schadepost zou een vergoeding kunnen worden gevorderd voor een slachtoffer dat sinds het ongeval niet meer dagelijks het genot heeft van schone gestreken lakens op bed (zoals vóór het ongeval), maar hier nog slechts eens per twee weken van kan genieten.

      3.3 De persoonlijke band met de ingeschakelde hulp

      Het criterium ‘is het inschakelen van professionele hulp normaal en gebruikelijk?’ zal verder van onderscheidende betekenis kunnen zijn wanneer het gaat om die gevallen van hulp waarin het de persoonlijke band met het slachtoffer is die, vanwege de heilzame invloed daarvan op het genezingsproces, maakt dat de partner of ouder die werkzaamheden verricht (zoals het geval was bij Johanna Kruidhof en bij mevrouw Krüter-van de Pol). Wanneer deze persoonlijke band van doorslaggevend belang is en niet zozeer de geboden hulp, zal niet snel aan het criterium ‘normaal en gebruikelijk’ worden voldaan. Voor dergelijke hulp zal namelijk geen professional (kunnen) worden ingeschakeld. Het moge duidelijk zijn dat dit zich bij huishoudelijke hulp niet zal voordoen, maar met name in de gevallen waarin het gaat over benodigde verzorgende hulp.

      3.4 Het criterium ‘normaal en gebruikelijk’ in tijdsperspectief

      Of het inschakelen van professionele hulp ‘normaal en gebruikelijk’ is, zal mede afhankelijk zijn van de ontwikkelingen in de maatschappij. Wat vroeger normaal en gebruikelijk was, hoeft dat tegenwoordig niet te zijn (en andersom). Waar het eerst normaal en gebruikelijk kon zijn om hulp in te schakelen voor het doen van de afwas, wordt de vaat tegenwoordig vaak gereinigd door de vaatwasser. Waar het doen van boodschappen voorheen bijna altijd in de supermarkt werd gedaan, wordt dit tegenwoordig steeds vaker online gedaan. Verder lijken tegenwoordig steeds meer mensen gebruik te maken van een strijkservice. Naast deze ontwikkelingen, levert de man vergeleken met vroeger steeds vaker eveneens een bijdrage aan de huishoudelijke taken. Bij de beoordeling van de vraag of het inschakelen van professionele hulp ‘normaal en gebruikelijk’ is, zullen deze maatschappelijke ontwikkelingen moeten worden meegenomen. Zo zal een slachtoffer dat vóór het schadetoebrengende feit gebruik maakte van de AH-bezorgservice, in beginsel niet kunnen betogen dat het inschakelen van professionele hulp voor het doen van boodschappen in zijn situatie ‘normaal en gebruikelijk’ is.

    • 4. Handvatten bij de beoordeling van de ‘normaal en gebruikelijk’-vraag

      Na de uitvoerige analyse van de in deze bijdrage aangehaalde jurisprudentie blijkt dat een aantal uitgangspunten relevant is bij de beoordeling van de vraag of aan het ‘normaal en gebruikelijk’-criterium wordt voldaan. Mede aan de hand daarvan kunnen de volgende handvatten worden gegeven:

      • De aansprakelijke partij is van meet af aan gehouden de benadeelde in staat te stellen zich van de vereiste huishoudelijke hulp te voorzien.

      • Indien de werkzaamheden vallen onder de reikwijdte van het criterium dat het normaal en gebruikelijk is om voor die werkzaamheden betaalde professionele hulp in te schakelen, heeft de benadeelde recht op een redelijke vergoeding voor deze hulp.

      • Er mag worden geabstraheerd van het feit dat hulp om niet wordt verschaft, indien de benadeelde ervoor kiest derden (gezinsleden, vrienden, familie, buren) in te schakelen die geen vergoeding voor deze hulp (willen) ontvangen. In ieder geval dient te worden voorkomen dat de beschikbaarheid van huishoudelijke hulp door derden als argument gebruikt wordt om de schadevergoedingsverplichting van de aansprakelijke partij te mitigeren.

      • Helaas wordt de norm ‘normaal en gebruikelijk’ in de jurisprudentie nauwelijks gespecificeerd, althans kan uit de meeste uitspraken niet worden afgeleid in welke gevallen aan deze norm wordt voldaan/welke werkzaamheden hieronder vallen. Er lijkt in ieder geval sprake van te zijn als het gaat om periodiek terugkerende schoonmaakwerkzaamheden (hoewel ook dat nog een rekbaar begrip is).

      • Wanneer het aannemelijk is dat het slachtoffer een beroep zou hebben gedaan op professionele hulp wanneer er geen sociaal vangnet zou zijn geweest, dan kan aangenomen worden dat aan het ‘normaal en gebruikelijk’-criterium wordt voldaan. Daarbij dient deze vraag uiteraard wel te worden losgekoppeld van de vraag of het slachtoffer financieel gezien in staat zou zijn geweest om professionele hulp in te schakelen. Zonder deze loskoppeling zouden immers alleen de rijkere slachtoffers aanspraak kunnen maken op vergoeding van deze schade.

      • Als het gaat om dagelijks huishoudelijk werk, lijkt een verhoogde inspanning van overige gezinsleden gevergd te mogen worden. Van belang is daarbij echter wel of deze gezinsleden in staat zijn om deze bijdrage te leveren. Deze bijdrage mag bovendien slechts in beperkte mate worden gevergd, het is immers in beginsel de aansprakelijke partij waarop de schadevergoedingsplicht rust. Het vragen van een verhoogde inspanning lijkt slechts redelijk te zijn voor zover het gaat om het herverdelen van huishoudelijk werk, waarbij dagelijks huishoudelijk werk in het vervolg door de partner wordt verricht en alleen voor periodieke huishoudelijke werkzaamheden (waarvoor tevens professionele hulp zou kunnen worden ingeschakeld) aanspraak op een vergoeding kan worden gemaakt. Het merendeel van het huishoudelijk werk dient daarbij te worden aangemerkt als periodiek huishoudelijk werk waarvoor het normaal en gebruikelijk is om een professionele derde in te schakelen.

      • Wanneer de schade naar de toekomst toe dient te worden doorgerekend, moet nog terughoudender worden omgegaan met het aanmerken van huishoudelijk werk als dagelijks huishoudelijk werk waarvoor een extra inspanning van de partner en/of andere gezinsleden kan worden gevergd. Het is immers onzeker of het slachtoffer ook in de toekomst kan blijven profiteren van de inspanningen van de partner en/of andere gezinsleden.

      • Bij de beoordeling van wat ‘normaal en gebruikelijk’ is, dient rekening te worden gehouden met de huidige tijdgeest.

      • Zijn de taken waarvoor hulp is ingeschakeld niet aan te merken als taken waarvoor het normaal en gebruikelijk is professionele hulp in te schakelen, dan zou nog betoogd kunnen worden dat het slachtoffer hiervoor gecompenseerd dient te worden door een vergoeding wegens geleden ‘ander nadeel’, oftewel wegens geleden immateriële schade.

    • 5. Conclusie

      Is het normaal en gebruikelijk dat professionele hulp wordt ingeschakeld, dan dient het slachtoffer gecompenseerd te worden voor het feit dat het de huishoudelijke taken niet meer zelf kan verrichten. Ook als de taken niet daadwerkelijk door een professionele hulp worden overgenomen. Zoveel was reeds duidelijk. Er is echter nog onduidelijkheid over de vraag wanneer aan dit criterium wordt voldaan. Om hierover meer duidelijkheid te verkrijgen, is de jurisprudentie waarin het ging over de vraag welke huishoudelijke werkzaamheden vallen onder het criterium ‘normaal en gebruikelijk’ geanalyseerd. Hoewel het inmiddels een vast criterium betreft, is de invulling hiervan in de rechtspraak (nog) niet eenduidig. Aan de hand van de in het aansprakelijkheidsrecht geldende uitgangspunten en een analyse van de in de diverse uitspraken opgenomen overwegingen is in paragraaf 4 een aantal handvatten gegeven waarmee meer duidelijkheid wordt geboden over de vraag wanneer aan het ‘normaal en gebruikelijk’-criterium wordt voldaan. Verzekeraars en (belangenbehartigers van) slachtoffers zouden hiervan gebruik kunnen maken bij het begroten van de schadepost huishoudelijke hulp. Mogelijk leidt dit tot een efficiëntere afwikkeling, met name in die zaken waarin tevens sprake is van toekomstige schade.

    Noten

    • * Met dank aan Tim Bueters, Coen de Koning, Evert Jan Dennekamp en Mona de Vries-Meijer voor hun bijdrage aan dit artikel.
    • 1 Als daarna een redelijke vergoeding moet worden betaald, dan lijkt dat erop te wijzen dat de vergoeding van € 10 per uur ook door de opstellers van de Richtlijn niet als redelijk wordt beschouwd.

    • 2 Deze redenering is voor De Letselschade Raad reden geweest om (voor de periode van de eerste zes maanden na het ongeval) voor alle typen huishoudens rekening te houden met twee derde van het aantal volgens GITHA begrote uren. Dit omdat GITHA namelijk wel rekening houdt met de uren die besteed worden aan het doen van boodschappen, het bereiden van maaltijden enz.

    • 3 Daartoe zijn naast de bekende uitspraken als Johanna Kruidhof (HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564, m.nt. A.R. Bloembergen), Krüter-van de Pol/Wilton-Fijenoord (HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5891, NJ 2003/504, m.nt. J.B.M. Vranken), Rijnstate/R. (HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998) en Bakkum Achmea (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9365), alle uitspraken over deze materie in 2016 t/m 2019 bestudeerd en een aantal over deze materie verzamelde uitspraken in de periode daarvoor. Voor een analyse van voormelde ‘bekende’ uitspraken van de Hoge Raad wordt (onder meer) verwezen naar: R. Rijnhout, ‘Vergoeding voor huishoudelijke hulp door naasten: een overkoepelende analyse van art. 6:107 en 108 BW’, AV&S 2009/25; S.D. Lindenbergh, ‘Verzorging en huishoudelijke hulp, onzichtbare schade op een lastig kruisvlak’, TVP 2006, afl. 4, p. 105-110; J.M. Tromp & J.H. van der Wouden, in: Handboek Personenschade, Deventer: Wolters Kluwer, 3040.3.5 ‘Huishoudelijke hulp’; R. Rijnhout, ‘Kroniek AV&S Schadevergoedingsrecht’, AV&S 2012/15, punt 7.

    • 4 Zie onder meer HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564 (Johanna Kruidhof); HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5891, NJ 2003/504, m.nt. J.B.M. Vranken (Krüter-van de Pol/Wilton-Fijenoord); HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Rijnstate/R.).

    • 5 Hof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1122; Rb. Den Haag 3 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:4829; Rb. Limburg 20 december 2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:11475; Rb. Rotterdam 24 mei 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4284; Hof Amsterdam 19 november 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4114; Hof ’s-Hertogenbosch 4 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5569.

    • 6 HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2912, NJ 1999/564 (Johanna Kruidhof).

    • 7 HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5891, NJ 2003/504, m.nt. J.B.M. Vranken (Krüter-van de Pol/Wilton-Fijenoord).

    • 8 Onder meer in de hierna aan de orde komende arresten Bakkum/Achmea en Rijnstate/R. wordt de inhoud van het Krüter-van de Pol-arrest gecorrigeerd.

    • 9 Zie de noot van J.B.M. Vranken bij het arrest Krüter-van de Pol.

    • 10 Er bestaat pas recht op (onder meer) huishoudelijke zorg op grond van deze wet wanneer de zorg niet geboden kan worden door derden, zoals huisgenoten en/of familieleden, of wanneer het de gebruikelijke zorg van deze huisgenoten en/of familieleden overstijgt. Deze strenge maatstaf wordt gehanteerd om te voorkomen dat het collectief wordt belast voor zorg die burgers aan elkaar kunnen leveren.

    • 11 J. Wildeboer, in: Handboek Personenschade, Deventer: Wolters Kluwer, 3037.5.3 ‘Vergoeding van mantelzorg’.

    • 12 HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9365, r.o. 3.4.3.

    • 13 HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Rijnstate/R.).

    • 14 Hof Arnhem 23 mei 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AY5110, r.o. 4.27.

    • 15 HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, r.o. 3.5.1. (Rijnstate/R.)

    • 16 Zie onder meer Rb. Amsterdam 7 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7861; Hof ’s-Hertogenbosch 23 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2269; Hof Arnhem-Leeuwarden 31 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2350; Hof Arnhem-Leeuwarden 5 augustus 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6223; Rb. Arnhem 15 februari 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BV7170; Rb. Amsterdam 16 november 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BW7716; Hof Amsterdam 5 april 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ3758.

    • 17 Rb. Utrecht 6 oktober 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010:BN9618.

    • 18 Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9828.

    • 19 J. Wildeboer, in: Handboek Personenschade, 3037.5.3 ‘Vergoeding van mantelzorg’.

    • 20 J. Wildeboer, in: Handboek Personenschade, 3037.5.3 ‘Vergoeding van mantelzorg’.

    • 21 Dit beginsel lijkt ook de rechtbank Utrecht alsnog (zie noot 17) te onderkennen in haar uitspraak van 15 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX7748, waarin werd overwogen dat er bij een Wmo-indicatie een andere maatstaf wordt gehanteerd dan in een civiele procedure, waarin het uitgangspunt is dat de schade van het slachtoffer volledig wordt gecompenseerd.

    • 22 HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998 (Rijnstate/R.).

    • 23 HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9365 (Bakkum/Achmea).

    • 24 Hof Arnhem 23 mei 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AY5110, r.o. 4.28.

    • 25 Hof Arnhem 23 mei 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AY5110, r.o. 4.28.

    • 26 Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC8647; Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9828.

    • 27 Hof Amsterdam 5 april 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ3758; Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC8647; Rb. ’s-Hertogenbosch 9 april 2008, ECLI:NL:RBSHE:2008:BC9828.

    • 28 Rb. Amsterdam 16 november 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BW7716.

    • 29 Hof ’s-Hertogenbosch 23 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2269.

    • 30 Rb. Amsterdam 7 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7861.

    • 31 Rb. Limburg 8 februari 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:1058, r.o 4.12.

    • 32 Rb. ’s-Hertogenbosch 16 februari 2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:BP9059.

    • 33 Hof Arnhem-Leeuwarden 31 maart 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2350.

    • 34 HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9365.

    • 35 Rb. Arnhem 11 april 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BA5538.

    • 36 De rechtbank vindt het zelfs niet onredelijk om tweemaal per week boodschappen te laten bezorgen. Dit gelet op de versheid en houdbaarheid van producten.

    • 37 J. Wildeboer, in: Handboek Personenschade, 3037.4.

    • 38 Rb. Den Haag 6 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6086.

Reageer

Tekst