Een nieuwe methode voor het berekenen van schade bij overlijden

DOI: 10.5553/TVP/138820662015018002001
Artikel

Een nieuwe methode voor het berekenen van schade bij overlijden

Totstandkoming van de nieuwe rekenmethodiek in de Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade

Trefwoorden derving levensonderhoud, Notitie Denktank Overlijdensschade, Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade, De Letselschade Raad
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    Mr. H.M. Storm

    Mr. H.M. Storm was tot voor kort werkzaam als advocaat en belangenbehartiger in letsel- en overlijdensschade bij de ANWB Afdeling Rechtshulp; zij is lid van de werkgroep Normering van De Letselschade Raad.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    Mr. H.M. Storm, 'Een nieuwe methode voor het berekenen van schade bij overlijden', TVP 2015, p.

    Download RIS Download BibTex

    • 1. Inleiding

      Het Platformoverleg van De Letselschade Raad heeft in februari 2015 de Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade goedgekeurd en vastgesteld. Deze Richtlijn bevat een nieuwe rekenmethodiek voor het vaststellen van schade ter zake van levensonderhoud na overlijden in aansprakelijkheidszaken. De Richtlijn is toepasbaar op ongevallen na 12 februari 2015.1xZie voor de inhoud van de Richtlijn <www.deletselschaderaad.nl/richtlijnen>. Zoals gebruikelijk bij de vaststelling van richtlijnen van De Letselschade Raad is daar een heel traject van onderzoek en overleg tussen (experts van) marktpartijen in de letselschadewereld en binnen De Letselschade Raad aan voorafgegaan. Bijzonder aan de totstandkoming van deze Richtlijn is dat hierbij het initiatief duidelijk bij een van de marktpartijen heeft gelegen: de rekenkundige Jessica Laumen. Voor deze bijdrage interviewde ik haar en stonden wij uitgebreid stil bij de wijze van totstandkoming van de nieuwe rekenmethodiek. De inhoud van de rekenmethodiek en de Richtlijn worden vervolgens toegelicht.

    • 2. Ontstaan van een Denktank

      ‘Er moet wat gebeuren!’ Jessica Laumen heeft in juli 2009 werkoverleg met haar collega’s, en de berekening van overlijdensschade is (opnieuw) het onderwerp van discussie. Jessica is dan al meer dan 25 jaar werkzaam op het gebied van letsel- en overlijdensschade als rekenkundige/arbeidsdeskundige en heeft sinds 1995 haar eigen bureau met specialisten op dit gebied.2xLaumen Expertise, <www.laumenexpertise.nl>; op deze site is meer informatie over de Denktank te vinden. Zij en haar collega’s begrijpen uit onder andere de bijdragen in de special ‘Overlijdensschade’ van het tijdschrift Verkeersrecht dat er meer auteurs van mening zijn dat berekeningen van overlijdensschaden niet bevredigend verlopen.3xThemanummer ‘Overlijdensschade’ van Verkeersrecht, VR 2008, p. 297-332. Zie ook kritisch I. van der Zalm, Schadevergoeding bij overlijden: een stoel die een soort tafeltje is. Tijd voor een overweging in lijn met de maatschappelijke ontwikkelingen?, in: W.H. van Boom, J.H. van Dam-Lely & S.D. Lindenbergh (red.), Rake remedies, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011, p. 47-67. Dat komt overeen met haar eigen ervaringen en die van haar collega’s. Voor Jessica is het duidelijk dat er iets moet gebeuren. Zij voegt de daad bij het woord en zendt de volgende dag een mail uit naar diverse partijen in de letselschadewereld, werkzaam bij verzekeraars, in de wetenschap, bij schaderegelingsbureaus en in de advocatuur, aan juristen en rekenkundigen. In de daaropvolgende maanden wordt in gezamenlijk overleg een Denktank geformeerd. Hoewel de samenstelling in de loop van de volgende jaren soms nog wat wijzigt, ontstaat er uiteindelijk een breed samengestelde maar hechte groep van experts die met respect voor elkaar en ieders belangen zich vanaf 2009 intensief bezighoudt met de vraag naar een nieuwe rekenmethodiek bij overlijdensschade.4xIn de Denktank zijn actief: mevr. J. Laumen (voorzitter, Laumen Expertise), prof. mr. A.J. Akkermans (Vrije Universiteit Amsterdam), dhr. A.J. Heijs (EMN Mens), mr. H.J. van der Hoeven (Allianz NL/De Letselschade Raad werkgroep Normering), mr. H. de Jager (SRK), mr. C.C.J. de Koning (Slot Letselschade), mevr. mr. J.M. van de Laar (Beer advocaten), mevr. drs. D. Lauria (De Letselschade Raad), dhr. M.J. Neeser (Nederlands Rekencentrum Letselschade), mr. J. Sap (Rechtbank Midden-Nederland (op persoonlijke titel)), mevr. X.I. Waaijenberg-Laumen (Laumen Expertise), mevr. mr. drs. I. van der Zalm (Erasmus Universiteit Rotterdam) en dhr. F.A.R.M. Zwarts (Boomkamp & Zwarts Letselschade specialisten/De Letselschade Raad werkgroep Normering).

    • 3. 2009-2010, intern komt een rekenmethodiek tot stand

      De wijze van het regelen van schade bij overlijden bij aansprakelijkheid ten tijde van zijn oprichting omschrijft de Denktank (in zijn uiteindelijke Notitie) als ‘onnavolgbaar’. Deze wijze zou volgens de Denktank veelal meer de kenmerken van een goochelwedstrijd voor gevorderden hebben dan dat het een oprechte en eerlijke poging zou zijn om de schade op een transparante wijze te benaderen.5xDenktank Overlijdensschade, Notitie Denktank Overlijdensschade. Nieuwe richting benadering en berekening overlijdensschade, Zeist: Uitgeverij Kerkebosch bv 2014, p. 13. Wat waren de oorzaken om de oude methodiek zo kritisch te beoordelen en te streven naar een nieuwe methodiek? Daarvoor moeten wij eerst naar de systematiek van de oude methodiek kijken.6xZie voor een beschrijving van deze wijze van de bepaling van overlijdensschade met rekenvoorbeelden bijv. J.M. Tromp, Personenschade in de praktijk, Alphen aan den Rijn: Samsom Bedrijfsinformatie 1996, p. 114 e.v. en L. Mok, Berekeningsmethoden van schadevergoeding krachtens art. 1406 BW, VR 1965, afl. 4, p. 73-80.

      In de oude methodiek werd de jaarschade per overgebleven gezinslid bepaald. Om tot die individuele (jaarlijkse) schadebedragen te komen, dienden er diverse stappen te worden genomen. Ten eerste was er het onderscheid tussen de vaste en de variabele kosten van het huishouden, waarbij de hoogte van deze respectievelijke schadeposten per jaar en per gezinslid diende te worden bepaald. Inzicht in de vaste kosten is nodig omdat deze kosten geacht worden ook na het overlijden door de overgebleven gezinsleden, uit de overgebleven inkomsten, te worden betaald. Inzicht in de variabele kosten is nodig omdat bij het overlijden van een gezinslid niet slechts de inkomsten van deze persoon, maar ook zijn variabele kosten wegvallen. Met deze gegevens kan worden bepaald hoeveel variabele kosten ieder gezinslid individueel per jaar zou hebben in de situatie zonder ongeval. De som van het bedrag van de vaste kosten dat aan een gezinslid wordt toegerekend en het bedrag van zijn variabele kosten vormen tezamen de behoefte van dit gezinslid. Het deel van de behoefte waarin niet door het inkomen na ongeval kan worden voorzien, vormt zijn schade.

      Helaas bleek het onderscheid tussen vaste en variabele kosten in de oude methodiek niet altijd duidelijk te maken. Bovendien kon het vaststellen van de hoogte van deze vaste respectievelijk variabele kosten erg lastig zijn, omdat hiervoor inzicht was vereist in de complete administratie van het gezin. In de praktijk werd gewerkt met uitvoerige vragenlijsten met vragen naar de diverse kostenposten in het gezin, maar om daar als schaderegelaar in de uit de aard der zaak emotionele situatie onmiddellijk na een overlijden mee aan te komen, was niet altijd makkelijk. Gelet op deze problemen werd dan ook vaak gewerkt met fictieve percentages. In de praktijk ging men uit van de aanname dat de vaste kosten zo’n 35 of 40% van de totale kosten van het huishouden zouden bedragen, maar ook andere percentages werden wel gebruikt.7xTromp 1996, p. 116. Vervolgens werd ook weer abstract vastgesteld welk deel van de vaste kosten door welk gezinslid in de loop van de tijd zou moeten worden bekostigd. Op basis van jurisprudentie werd hiervoor een voorkeursverdeling gehanteerd van 2:1 (overblijvende ouder:kind).8xHR 21 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0514, NJ 1992/339 (Reinders/Delta Lloyd), VR 1992/99.

      Ook de variabele kosten (in de praktijk dus vaak abstract vastgesteld op 60 of 65% van de totale kosten) dienden aan de afzonderlijke gezinsleden te worden toegerekend. In de oude methodiek werd daarbij opnieuw gewerkt met abstracties: hiervoor werd de Amsterdamse schaal uit 1917 gebruikt.9xZie over de Amsterdamse schaal bijv. J.M. Barendrecht & H.M. Storm (red.), Berekening van schadevergoeding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 239. Hoewel in de loop der tijd wel enige modernisering was toegepast, bleef de oorsprong van deze Amsterdamse schaal toch het aantal aardappels dat de verschillende gezinsleden destijds aten. Hierdoor deed de toepassing van de schaal onvoldoende recht aan de realiteit van het uitgavenpatroon binnen een gezin in de moderne samenleving.10xNotitie Denktank Overlijdensschade, p. 22 en 28.

      Al de bovengenoemde abstracties en onvolkomenheden zaten min of meer verstopt in het gebruikte rekenmodel, dat daarmee niet eenvoudig en transparant kon worden uitgelegd aan de nabestaanden. Bovendien bleek in de praktijk dat een kleine draai aan de knoppen een geheel andere uitkomst kon geven.11xM.J. Neeser, Overlijdensschade 21e eeuw, een update, VR 2009, p. 361-367.

      Zoals eerder aangegeven, werd in de oude methodiek de schade aan ieder gezinslid apart toegerekend. De berekening waarbij het ene kind veel meer ‘krijgt’ dan het andere kind, was vaak lastig uit te leggen aan de nabestaanden. Bovendien werd het aan een minderjarig kind toegerekende bedrag vaak op een BEM-rekening geplaatst, waardoor de overblijvende ouder periodiek toestemming aan de kantonrechter moest vragen om geld dat hij/zij voor de opvoeding en kosten van wonen nodig heeft, te verkrijgen.12xNotitie Denktank Overlijdensschade, p. 29.
      En ten slotte bleken ook de ontwikkelingen en denkbeelden over veranderde rolpatronen en waardering van zorg- en huishoudelijke taken van de overledene een reden om de oude schadeberekeningsmethodiek kritisch te bekijken.13xNotitie Denktank Overlijdensschade, p. 22 e.v. en 37.

      Het uitgangspunt voor het bedenken van een betere methode die de Denktank hanteerde, was volgens Jessica daarom de volgende: stel dat gisteren artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geschreven, en vandaag komt een nabestaande met de vraag om zijn overlijdensschade en die van zijn gezin te berekenen en te regelen. Hoe zou je deze schade willen en kunnen regelen op een transparante en gerechtvaardigde manier? In de geschetste hypothetische situatie diende de Denktank – in de woorden van Jessica – uit te gaan van een ‘ideale aanpak’.14xDe Denktank omschreef de opdracht die hij zichzelf stelde aldus: ‘Het voorstellen van een breed geaccepteerd alternatief voor de huidige praktijk in de vorm van een leidraad, welke leidraad valt binnen de huidige wettelijke kaders en aansluit aan de ontwikkelingen die de Hoge Raad recent heeft ingezet, en welke leidraad voorkomt dat er nog twintig jaar door nabestaanden moet worden geprocedeerd voordat de met het alternatief beoogde situatie is bereikt’ (Notitie Denktank Overlijdensschade, p. 25).

      Bij de beantwoording van de vraag van de Denktank hoe de overlijdensschade het beste geregeld kan worden, wordt aangesloten bij de praktijk van de letselschade waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen de situatie na en de situatie zonder ongeval. In tegenstelling tot de oude methodiek wordt daarbij echter niet gestart met het bepalen van de schade per overgebleven naaste (vaak meerdere gezinsleden), maar wordt het gezin als een economische eenheid gezien, waarin sprake is van uitwisseling van diensten en financiële middelen. Door het wegvallen van een gezinslid vallen inkomsten en diensten weg, maar zijn er ook besparingen voor het gezin omdat de kosten van het overleden gezinslid wegvallen.

      Door het hanteren van deze uitgangspunten werd het de Denktank al snel duidelijk dat er onderzoek moest komen naar de vraag welke besparingen een gezin bij het wegvallen van de overledene normaliter heeft. De gegevens omtrent het inkomen en het verschil daarvan in de situatie zonder en na ongeval zijn immers meestal eenvoudig vast te stellen. De omvang van de (toekomstige) besparingen is lastiger te bepalen. Dit leidde uiteindelijk tot de vraag wat er altijd bij het overlijden van een volwassene in een gezin wegvalt. Later is hiervan gemaakt: in 80% van de gezinnen. Deze vraag werd door de rekenkundigen uit de Denktank cijfermatig ingevuld, en leidde in 2010 tot de eerste opzet van een nieuwe rekenmethodiek en het eerste concept van de Notitie waarin de Denktank zijn ideeën en methodiek uitlegt.

    • 4. 2011-2014, de methodiek wordt extern getoetst

      Binnen de Denktank werd door de leden regelmatig en uitvoerig gediscussieerd over de juridische en praktische haalbaarheid van de nieuwe methodiek. Tijdens ons interview herinnert Jessica zich nog wel de vele vragen en onzekerheden uit die tijd. Vormden de wettelijke regeling en de daarop gebaseerde jurisprudentie geen belemmering? Zou de markt de nieuwe methodiek wel omarmen, of zou er de (ongewenste) situatie ontstaan waarbij beide methoden voor een schadeberekening zouden worden gebruikt? En: hoe verhoudt de oude methodiek zich ten opzichte van de nieuwe methodiek, en houdt deze stand bij de rechter? Het wordt de Denktank duidelijk dat de buitenwereld dient te worden opgezocht om de nieuwe methode uit te leggen en aan eventuele kritiek te toetsen.15xDe Notitie wordt bijv. toegelicht in Verkeersrecht 2013, afl. 3, p. 87-90. Uiteindelijk worden door Jessica en de overige leden van de Denktank in 2013 door het hele land in totaal elf consultatierondes gehouden, waarbij uiteindelijk meer dan 255 experts worden geraadpleegd.16xEen aantal van deze consultatierondes stond voor iedereen open; ook waren er diverse besloten rondes met uitgenodigd publiek (werkgroep Normering en Platformoverleg van De Letselschade Raad, ASP, NIS, RB verzekeraars, rechterlijke macht en PIV).

      Tijdens deze consultatierondes wordt er fanatiek gediscussieerd over de diverse vragen en onderwerpen. Vooral het door de rekenkundigen uit de Denktank berekende cijfermateriaal over de normatieve uitgaven die wegvallen, staat ter discussie. In een van de consultatierondes wordt in dit verband een waardevolle suggestie gedaan: laat dit cijfermateriaal door een objectieve partij vaststellen.
      Tijdens de consultatierondes blijkt voorts dat de door de Denktank aangebrachte scheiding tussen het economische deel (berekening van de weggevallen uitgaven) en het juridische deel (de eventuele toewijzing van de berekende schade aan de individuele gezinsleden en de verrekening van de voordelen) de toets der kritiek niet of nauwelijks kan doorstaan.

      Jessica heeft het in deze periode wel eens moeilijk, zo geeft zij – terugkijkend – nu toe. De discussies die de voorafgaande jaren binnen de Denktank zijn gevoerd, lijken nu met de buitenwereld te moeten worden overgedaan. De controle over het eigen product lijkt de Denktank kwijt te zijn; Jessica ontvangt weliswaar af en toe mailtjes met vragen of feedback, maar zij heeft het idee niet altijd overzicht te hebben van de discussies die buiten de Denktank om gaan. Dat maakt beïnvloeding en meepraten lastig.
      De verzekeraars zijn kritisch. Met (de technische commissie van) het PIV wordt daarom opnieuw uitvoerig bij de methodiek stilgestaan. Op verzoek van het PIV wordt er een extra rekenkundig bureau toegevoegd aan de Denktank.

      Het idee uit een van de consultatierondes om het cijfermateriaal door een objectieve partij te laten vaststellen, kan worden uitgevoerd nadat de financiering daarvoor is geregeld: het Nibud krijgt in 2014 hiertoe de opdracht.17xHet onderzoek komt tot stand na gezamenlijke funding door PIV, LSA en ASP. Dan gaat het snel. In juli 2014 komt het definitieve rapport van het Nibud. Dit wordt verwerkt in een eerder concept van de Notitie van de Denktank. In november 2014 kan Jessica als initiatiefneemster en namens de Denktank dan eindelijk, tijdens een speciaal symposium over dit onderwerp, een breed gedragen en weloverwogen Notitie aanbieden aan onder anderen de (toenmalige) staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven en aan de voorzitter van het Platformoverleg van De Letselschade Raad mr. A. Wolfsen.18xVoor een impressie van dit symposium zie <www.laumenexpertise.nl>. De Notitie van de Denktank en het daaraan ten grondslag liggende rapport van het Nibud van juli 2014 vormen de basis voor de Richtlijn die door De Letselschade Raad in februari 2015 is uitgevaardigd.19xZowel de tekst van de Richtlijn als de integrale Notitie van de Denktank en het daaraan ten grondslag liggende rapport van het Nibud van juli 2014 zijn te downloaden van <www.deletselschaderaad.nl/richtlijnen>.

    • 5. Richtlijn Rekenmodel Overlijdensschade

      Ook in de Richtlijn staat bij de berekening van de overlijdensschade de economische eenheid voor het samenlevingsverband (het gezin) waartoe de overledene behoorde centraal. Volgens de in de Richtlijn gehanteerde definitie wordt daarbij tevens rekening gehouden met verplichtingen jegens niet-inwonende kinderen.

      De basis van de berekening is het totale netto besteedbare (consumptieve) inkomen van deze economische eenheid zonder en na het overlijden. Het Nibud licht het gehanteerde inkomensbegrip toe in zijn rapport;20xRapport Nibud, par. 2.4-2.7. tabel 1 in de bijlagen bij de Richtlijn bevat een overzicht van de componenten waaruit dit inkomen kan bestaan. Het omvat onder andere de nettosalarissen, uitkeringen, heffingskorting, subsidies, vakantiegeld, huur- en zorgtoeslag, kinderbijslag, studietoelagen, alimentatie en belastingteruggaven van alle gezinsleden.

      De berekening van de schade geschiedt in twee stappen. De eerste stap is het nettogezinsinkomen zonder het overlijden in een bepaald jaar te bepalen en dit te verminderen met een vastgesteld percentage weggevallen normatieve uitgaven (WNU). Zo wordt de behoefte van het gezin vastgesteld. Cruciaal daarbij is dat deze weggevallen normatieve uitgaven bij overlijden van een gezinslid niet worden vastgesteld aan de hand van de administratie van dit betreffende gezin, maar wordt bepaald aan de hand van een percentage van het inkomen. De hoogte van dit percentage is terug te vinden in tabel 2, als bijlage bij de Richtlijn. De percentages in de tabel zijn afhankelijk van de gezinsgrootte (in combinatie met de leeftijd van de gezinsleden) en de hoogte van het gezinsinkomen en zijn door het Nibud vastgesteld.21xToelichting op het begrip WNU: Notitie Denktank Overlijdensschade, par. 5; Rapport Nibud, par. 2 en 3. De percentages zouden in 80% van de gezinnen moeten gelden.

      Is eenmaal de behoefte van het gezin aldus vastgesteld, dan volgt de tweede stap: het nettogezinsinkomen na het overlijden wordt verhoogd met andere weggevallen uitgaven (WU) en wordt verminderd met de bijkomende uitgaven (BU). In de Richtlijn worden deze begrippen nader toegelicht. Andere weggevallen uitgaven zijn derhalve uitgaven die niet onder de standaard normatieve uitgaven vallen; voorbeelden van een weggevallen uitgave (WU) zijn de afname van de hypotheekrente wegens een vrijgevallen hypotheek of een speciale hobby van de overledene. Bijkomende uitgaven (BU) zijn kosten als gevolg van het overlijden, zoals kosten door het verlies van zelfwerkzaamheid en voor huishoudelijke hulp of extra kosten van opvang van de kinderen, die na het overlijden juist hoger worden en het gezinsbudget beïnvloeden.22xIn de Richtlijn wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de Notitie Denktank Overlijdensschade voor verdere voorbeelden van WU en BU. Deze stap (verdiscontering van WU en BU) maakt het mogelijk om de bijzondere omstandigheden van de te regelen zaak in de berekening mee te nemen.

      Het verschil tussen de uitkomst van stap 1 en stap 2 vormt de jaarschade van het gezin. De berekening van de totale schade is van jaar tot jaar eenvoudig en inzichtelijk af te lezen van één A4’tje. Voorbeelden van de berekening volgens de nieuwe methodiek zijn in tabel 5.4 van de Notitie van de Denktank te vinden; ook in de Richtlijn is een voorbeeld opgenomen.

    • 6. Wie vordert er? De verdeling

      Al tijdens de consultatierondes bleken de vragen hoe binnen de nieuwe methodiek moet worden omgegaan met de persoonlijke vordering van iedere nabestaande, en of verdeling van de berekende gezinsschade over de resterende gezinsleden noodzakelijk is, tot felle discussies te leiden. De Denktank meent dat een verdeling niet noodzakelijk en minder wenselijk is, maar dat het uiteindelijk aan partijen is om hier nadere afspraken over te maken.23xNotitie Denktank Overlijdensschade, par. 5.5. In de Richtlijn wordt dit standpunt onderschreven: De Letselschade Raad doet de aanbeveling de berekende schade niet te verdelen onder de individuele gezinsleden. Wensen partijen toch te verdelen, dan kunnen zij gebruik maken van tabel 3 in de bijlagen bij de Richtlijn, waarin de door het Nibud berekende percentages van de verdeling voor een bepaald jaar bij diverse gezinssamenstellingen zijn opgenomen.24xVoorbeeld van een berekening inclusief verdeling over gezinsleden: Notitie Denktank Overlijdensschade, par. 5.5.2.

    • 7. Voordeelverrekening

      Bij overlijdensschade leveren ook de vragen welke voordelen (zoals uitkeringen uit (sommen)verzekeringen) moeten worden verrekend, in welke mate, en bij welke vorderingsgerechtigde, veel discussie op. De Denktank gaat in zijn notitie uitgebreid in op dit onderwerp en bespreekt de varianten.25xNotitie Denktank Overlijdensschade, par. 3.1.4. De Denktank meent dat het de voorkeur verdient om de schade namens het gezin te berekenen en dus ook de verrekening op de aldus berekende schade toe te passen. De Richtlijn volgt de Denktank en bevat een regeling voor de verrekening waarin uitgegaan wordt van een verrekening met de totale gezinsschade, tenzij criteria van redelijkheid en billijkheid zich hiertegen verzetten. Of er verrekend dient te worden, hangt volgens de Richtlijn af van de aard van de uitkering; geldende jurisprudentie dient te worden gevolgd.

    • 8. Conclusie

      Na veel discussies en kritisch onderzoek is met behulp van de inzet van velen uit de markt van de letselschadewereld een nieuwe Richtlijn tot stand gekomen die een transparante berekeningsmethode biedt om overlijdensschade vast te stellen, die aan nabestaanden eenvoudig is uit te leggen. De gekozen uitgangspunten ten aanzien van inkomen en carrière vormen nu de basis van de berekening en beïnvloeding van de uitkomst van de berekening door toewijzing van inkomens na overlijden en kosten na overlijden is niet meer mogelijk. Waar mogelijk is uitgegaan van objectieve maatstaven en gegevens, afkomstig uit onderzoek van het Nibud. De methodiek is voldoende flexibel, zodat rekening gehouden kan worden met de bijzonderheden van het concrete geval. De wijze van totstandkoming van de Richtlijn is bijzonder, doordat deze rust op het product van een breed samengestelde Denktank. Het is niet zonder reden dat bij de aanbieding van de Notitie van de Denktank (toenmalig) staatssecretaris Teeven aan Jessica en de leden van de Denktank liet weten dat zij trots op het resultaat mogen zijn, onder het benadrukken van het belang van zelfregulering. Zonder wetswijziging is de personenschadebranche er zo in geslaagd om de positie van slachtoffers te verbeteren.

    Noten

    • 1 Zie voor de inhoud van de Richtlijn <www.deletselschaderaad.nl/richtlijnen>.

    • 2 Laumen Expertise, <www.laumenexpertise.nl>; op deze site is meer informatie over de Denktank te vinden.

    • 3 Themanummer ‘Overlijdensschade’ van Verkeersrecht, VR 2008, p. 297-332. Zie ook kritisch I. van der Zalm, Schadevergoeding bij overlijden: een stoel die een soort tafeltje is. Tijd voor een overweging in lijn met de maatschappelijke ontwikkelingen?, in: W.H. van Boom, J.H. van Dam-Lely & S.D. Lindenbergh (red.), Rake remedies, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011, p. 47-67.

    • 4 In de Denktank zijn actief: mevr. J. Laumen (voorzitter, Laumen Expertise), prof. mr. A.J. Akkermans (Vrije Universiteit Amsterdam), dhr. A.J. Heijs (EMN Mens), mr. H.J. van der Hoeven (Allianz NL/De Letselschade Raad werkgroep Normering), mr. H. de Jager (SRK), mr. C.C.J. de Koning (Slot Letselschade), mevr. mr. J.M. van de Laar (Beer advocaten), mevr. drs. D. Lauria (De Letselschade Raad), dhr. M.J. Neeser (Nederlands Rekencentrum Letselschade), mr. J. Sap (Rechtbank Midden-Nederland (op persoonlijke titel)), mevr. X.I. Waaijenberg-Laumen (Laumen Expertise), mevr. mr. drs. I. van der Zalm (Erasmus Universiteit Rotterdam) en dhr. F.A.R.M. Zwarts (Boomkamp & Zwarts Letselschade specialisten/De Letselschade Raad werkgroep Normering).

    • 5 Denktank Overlijdensschade, Notitie Denktank Overlijdensschade. Nieuwe richting benadering en berekening overlijdensschade, Zeist: Uitgeverij Kerkebosch bv 2014, p. 13.

    • 6 Zie voor een beschrijving van deze wijze van de bepaling van overlijdensschade met rekenvoorbeelden bijv. J.M. Tromp, Personenschade in de praktijk, Alphen aan den Rijn: Samsom Bedrijfsinformatie 1996, p. 114 e.v. en L. Mok, Berekeningsmethoden van schadevergoeding krachtens art. 1406 BW, VR 1965, afl. 4, p. 73-80.

    • 7 Tromp 1996, p. 116.

    • 8 HR 21 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0514, NJ 1992/339 (Reinders/Delta Lloyd), VR 1992/99.

    • 9 Zie over de Amsterdamse schaal bijv. J.M. Barendrecht & H.M. Storm (red.), Berekening van schadevergoeding, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995, p. 239.

    • 10 Notitie Denktank Overlijdensschade, p. 22 en 28.

    • 11 M.J. Neeser, Overlijdensschade 21e eeuw, een update, VR 2009, p. 361-367.

    • 12 Notitie Denktank Overlijdensschade, p. 29.

    • 13 Notitie Denktank Overlijdensschade, p. 22 e.v. en 37.

    • 14 De Denktank omschreef de opdracht die hij zichzelf stelde aldus: ‘Het voorstellen van een breed geaccepteerd alternatief voor de huidige praktijk in de vorm van een leidraad, welke leidraad valt binnen de huidige wettelijke kaders en aansluit aan de ontwikkelingen die de Hoge Raad recent heeft ingezet, en welke leidraad voorkomt dat er nog twintig jaar door nabestaanden moet worden geprocedeerd voordat de met het alternatief beoogde situatie is bereikt’ (Notitie Denktank Overlijdensschade, p. 25).

    • 15 De Notitie wordt bijv. toegelicht in Verkeersrecht 2013, afl. 3, p. 87-90.

    • 16 Een aantal van deze consultatierondes stond voor iedereen open; ook waren er diverse besloten rondes met uitgenodigd publiek (werkgroep Normering en Platformoverleg van De Letselschade Raad, ASP, NIS, RB verzekeraars, rechterlijke macht en PIV).

    • 17 Het onderzoek komt tot stand na gezamenlijke funding door PIV, LSA en ASP.

    • 18 Voor een impressie van dit symposium zie <www.laumenexpertise.nl>.

    • 19 Zowel de tekst van de Richtlijn als de integrale Notitie van de Denktank en het daaraan ten grondslag liggende rapport van het Nibud van juli 2014 zijn te downloaden van <www.deletselschaderaad.nl/richtlijnen>.

    • 20 Rapport Nibud, par. 2.4-2.7.

    • 21 Toelichting op het begrip WNU: Notitie Denktank Overlijdensschade, par. 5; Rapport Nibud, par. 2 en 3.

    • 22 In de Richtlijn wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de Notitie Denktank Overlijdensschade voor verdere voorbeelden van WU en BU.

    • 23 Notitie Denktank Overlijdensschade, par. 5.5.

    • 24 Voorbeeld van een berekening inclusief verdeling over gezinsleden: Notitie Denktank Overlijdensschade, par. 5.5.2.

    • 25 Notitie Denktank Overlijdensschade, par. 3.1.4.

Reageer

Tekst