Volgens artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn de wetgevers van de verschillende Koninkrijkslanden verplicht een aantal belangrijke rechtsgebieden ‘zoveel mogelijk’ op overeenkomstige wijze te regelen. In een tweetal artikelen onderzoekt de auteur in hoeverre zij met betrekking tot het ontslagrecht aan deze zogenoemde concordantieverplichting voldoen. Volgens de auteur houdt artikel 39 Statuut namelijk in dat een verschil in wetgeving tussen de drie Koninkrijkslanden slechts geoorloofd is indien daar een behoorlijke rechtvaardigingsgrond voor kan worden aangewezen. In dit tweede deel ligt de focus allereerst op gevolgen van de recente staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk voor het vigerende ontslagrecht. Conclusie hiervan is dat de materiële gevolgen voor het ontslagrecht zeer beperkt zijn. Met dit als uitgangspunt worden vervolgens de opzegbepalingen uit het BW, de rechterlijke ontbinding en het einde van rechtswege in de verschillende koninkrijkslanden met elkaar vergeleken. Uit deze vergelijking blijkt dat er tussen de verschillende landen een hoop ongerechtvaardigde verschillen bestaan. Deze verschillen lijken zich evenwel voornamelijk voor te doen op technisch-juridische gebieden. Bij het uitvaardigen van nieuwe wetgeving houden de wetgevers dus onvoldoende rekening met het concordantiebeginsel. De rechters uit het Koninkrijk kan men in dezen daarentegen weinig kwalijk nemen. Daar waar hun een zekere beoordelingsruimte wordt gelaten, bestaat er immers een grote mate aan concordantie. Door middel van concorderende interpretatie worden de open normen in de verschillende landen namelijk op dezelfde wijze ingevuld. Hierbij moet er echter wel voor worden gewaakt dat er een te grote mate van concordantie wordt bereikt. De rechter mag de verschillen in cultuur en gewoontes tussen de Koninkrijkslanden niet uit het oog verliezen. |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties |
Artikel |
Ontslagrecht in het Koninkrijk der Nederlanden (2) |
Trefwoorden | ontslagrecht, concordantiebeginsel, Antillen, Aruba, arbeidsrecht, Koninkrijk der Nederlanden, doorwerking, Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden |
Auteurs | Mr. F.M. Dekker |
SamenvattingAuteursinformatie |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties |
Jurisprudentie |
Een uitgelezen uitgever geeft vooral geld uitOK 27 mei 2010, LJN BM5928, JAR 2010/181 |
Trefwoorden | enquêterecht, toetsing bij enquêterecht in vergelijking tot toetsing bij medezeggenschapsrecht, strategische aspecten van een zogeheten LBO, ondernemingsraad |
Auteurs | Mr. R.A.A. Duk |
SamenvattingAuteursinformatie |
De Ondernemingskamer heeft bij beschikking van 27 mei 2010 beslist dat rond de zogeheten leveraged buy-out (LBO) van PCM Holding door Apax sprake is geweest van wanbeleid. Daarbij kwamen vragen van strategie aan de orde en werd gewezen op de risico’s die een LBO naar zijn aard meebrengt. De OK was van oordeel, kort samengevat, dat PCM Holding een onderneming zonder duidelijke strategie was en dat ook daardoor bij de keuze voor Apax als partner voor een LBO niet voldoende doordacht was gehandeld.In de annotatie wordt bezien hoe de toetsing onder de vigeur van het enquêterecht in een geval als dit zich verhoudt tot de toetsing die de OK zou hebben toegepast wanneer de zaak via een beroep op artikel 26 Wet op de ondernemingsraden aan haar oordeel zou zijn onderworpen. Conclusie is dat die toetsing langs vergelijkbare lijnen zou zijn verlopen, aangenomen dat de betrokken centrale ondernemingsraad op dat moment zou hebben beschikt over de informatie die de OK op grond van het uitgevoerde onderzoek had. |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties |
Jurisprudentie |
Discriminatie, directe werking van rechtsbeginselen en doorwerking van richtlijnenHvJ EU 19 januari 2010, zaak C-555/07 (Seda Kücükdeveci/Swedex GmbH & Co KG) |
Trefwoorden | doorwerking van Europees recht, algemene beginselen van Europees recht, leeftijdsdiscriminatie, horizontale werking van richtlijnen, objectieve rechtvaardiging van discriminatie |
Auteurs | Mr. D.F. Berkhout |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het Swedex-arrest verduidelijkt en versterkt het Hof van Justitie EU het controversiële Mangold-arrest. Indien sprake is van leeftijdsdiscriminatie in strijd met Richtlijn 2000/78/EG en richtlijnconforme interpretatie onmogelijk is, dan wordt door directe werking van algemene beginselen van gemeenschapsrecht alsnog de volle werking van Europees recht bewerkstelligd. Lidstaten worden verplicht de met het gemeenschapsrecht nationale bepaling buiten beschouwing te laten. Verder toont het arrest dat ‘flexibel personeelsbeleid’ een legitieme doelstelling van arbeidsmarktbeleid kan zijn. Zorgvuldige ‘flexibilisering’ van personeelsbeleid kan daarmee ook een objectieve rechtvaardiging zijn voor leeftijdsonderscheid. |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties |
Discussie |
Naschrift van Verburg bij de reactie van Heinsius op de annotatie van het Akavan-arrest in ArA 2010/1 |
Trefwoorden | medezeggenschap collectief ontslag, richtlijnconformiteit, raadpleging, concernverhouding, Akavan/Fujitsu Siemens |
Auteurs | Prof. mr. L.G. Verburg |
SamenvattingAuteursinformatie |
In deze bijdrage reageert de auteur op het stuk van Heinsius. Volgens de auteur staat de huidige wettelijke regeling van de WMCO richtlijnconforme uitleg van het begrip ‘doen eindigen’ niet in de weg. Voorts gaat de auteur in op het tijdstip van raadpleging binnen concernverhoudingen. |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties |
Hoofdartikel |
Ontslagrecht in het Koninkrijk der Nederlanden (1) |
Trefwoorden | ontslagrecht, concordantiebeginsel, Antillen, Aruba, arbeidsrecht, Koninkrijk der Nederlanden, doorwerking, Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden |
Auteurs | Mr. F.M. Dekker |
SamenvattingAuteursinformatie |
Volgens artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn de wetgevers van de verschillende Koninkrijkslanden verplicht een aantal belangrijke rechtsgebieden ‘zoveel mogelijk’ op overeenkomstige wijze te regelen. In een tweetal artikelen onderzoekt de auteur in hoeverre zij met betrekking tot het ontslagrecht aan deze zogenaamde concordantieverplichting voldoen. In dit eerste deel van de tweeluik ligt de focus allereerst op het concordantiebeginsel. Volgens de auteur houdt artikel 39 Statuut in dat een verschil in wetgeving tussen de drie Koninkrijkslanden slechts geoorloofd is indien daar een behoorlijke rechtvaardigingsgrond voor kan worden aangewezen. Met dit als uitgangspunt worden vervolgens de drie regelingen inzake de preventieve ontslagtoetsing met elkaar vergeleken. Daaruit blijkt dat er tussen het Buitengewoon besluit arbeidsverhoudingen 1945 en de beide Landsverordeningen beëindiging arbeidsovereenkomsten een hoop ongerechtvaardigde verschillen bestaan. Ook tussen de landsverordeningen onderling bestaan de nodige verschillen. Geconcludeerd moet daarom worden dat de Koninkrijkswetgevers op dit terrein niet aan hun Statutaire concordantieverplichting voldoen. |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties |
Artikel |
De werkgever en het kelderluikOver toepassing van de Kelderluik-criteria bij artikel 7:162 en artikel 7:658 BW |
Trefwoorden | gezichtspunten, Kelderluik-factoren, Bayar/Wijnen, werkgeversaansprakelijkheid, onrechtmatige daad, context |
Auteurs | Mr. J.P. Quist |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het Kelderluik-arrest uit 1965 heeft de Hoge Raad een viertal gezichtspunten geformuleerd die van belang (kunnen) zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatige gevaarzetting. Veertig jaar later, in het arrest Bayar/Wijnen, heeft de Hoge Raad deze factoren herhaald en daaraan een gezichtspunt toegevoegd in een geval waarin het ging om een werknemer die bij het werken met een gevaarlijke machine letsel had opgelopen. In dit artikel wordt ingegaan op de manier waarop invulling aan de verschillende gezichtspunten (en enkele andere relevante omstandigheden) wordt gegeven. De toepassing van de gezichtspunten bij op artikel 6:162 BW en artikel 7:658 BW gebaseerde vorderingen lijkt veel op elkaar. Een opvallend verschil is echter dat het enkele feit dat het bij artikel 7:658 BW om aansprakelijkheid van de werkgever gaat, van groot belang is voor de strengheid waarmee toepassing aan de Kelderluik-factoren en andere (mogelijk) relevante omstandigheden wordt gegeven. Daar waar de Kelderluik-factoren bij artikel 6:162 BW (in beginsel) een neutraal karakter hebben, wijzen zij bij artikel 7:658 BW veel meer in de richting van een bevestigende beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. De context waarbinnen een bepaalde schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan, is dan ook van grote invloed op de wijze waarop de verschillende factoren worden ingekleurd. In deze bijdrage komen ook andere overeenkomsten en verschillen tussen toepassing van artikel 6:162 BW en artikel 7:658 BW aan bod. |
Tijdschrift | Arbeidsrechtelijke Annotaties |
Jurisprudentie |
Het moment van de raadpleging van werknemersvertegenwoordigers op grond van de richtlijn collectief ontslagHof van Justitie EG 10 september 2009, C-44/08, JAR 2009/252 en RAR 2009/157 (Akavan Erityisaloyen Keskusliitto AEK ry e.a./Fujitsu Siemens Computers Oy) |
Trefwoorden | tijdige raadpleging van werknemersvertegenwoordigers bij collectief ontslag, toerekening van besluitvorming, Wet melding collectief ontslag, welke ontslagen tellen mee voor de ondergrens van twintig ontslaggevallen |
Auteurs | Prof. mr. L.G. Verburg |
SamenvattingAuteursinformatie |
In het Akavan-arrest geeft het Hof van Justitie EG een richtsnoer voor het bepalen van het moment van de raadpleging van werknemersvertegenwoordigers op grond van de Richtlijn Collectief Ontslag (98/59/EG). Deze richtlijn spreekt over het overwegen tot collectief ontslag over te gaan en over tijdige raadpleging. Dat zijn zeker binnen concernverband begrippen die door jurisprudentie nader moeten worden ingekleurd. Het Europese Hof vindt in dit arrest een werkbare oplossing. Het Hof maakt onderscheid tussen de fase waarin nog geen besluit is genomen (dan is raadpleging te vroeg), het moment waarop een strategisch of commercieel besluit is genomen dat de werkgever ertoe dwingt een collectief ontslag te overwegen (het moment waarop de raadpleging moet starten) en het moment waarop een besluit is genomen dat tot een collectief ontslag noodzaakt (dan is raadpleging te laat). De annotatie gaat op een en ander nader in. |