De (kwalitatieve) aansprakelijkheid voor schade door een blow out of bodembeweging

Artikel

De (kwalitatieve) aansprakelijkheid voor schade door een blow out of bodembeweging

Trefwoorden kwalitatieve aansprakelijkheid, exploitatie, mijnbouwwerken, Mijnbouwwet, operator
Auteurs
Bron
Open_access_icon_oaa
    • Inleiding

      Op 20 april 2010 vond een explosie plaats op het half afzinkbare platform Deepwater Horizon in de Golf van Mexico. Na de explosie brak brand uit en na 36 uur zonk het platform. Gedurende bijna drie maanden (87 dagen) stroomde ruwe olie de zee in.1xZie het rapport van BP ‘Deepwater Horizon accident investigation report’ d.d. 8 september 2010. Diverse pogingen om de drie lekken te dichten liepen op niets uit. Volgens berichtgeving2xZie bijv. The Wall Street Journal van 17 november 2010. heeft de explosie geleid tot de grootste milieuramp in de Amerikaanse geschiedenis en zou de schade inmiddels zijn opgelopen tot EUR 7,3 miljard.

      De Deepwater Horizon was een boorplatform dat opsporingsonderzoek deed en daartoe de zogenoemde ‘Macondo-bron’ boorde in het ‘Mississippi Canyon Block 252’. Uit het rapport van BP volgt voorts dat zij operator was en dat zij samen met twee andere joint venture parties de aandelen in het blok hield. De Macondo-bron had een diepte van 5,6 kilometer, hetgeen de pogingen om het lek te dichten aanzienlijk heeft bemoeilijkt.3xZie eerdergenoemd rapport van BP.

      Ook in de Noordzee bevinden zich diverse mijnbouwwerken waarmee delfstoffen worden opgespoord en gewonnen. Op 10 augustus jl. ontdekte Shell een lek in een pijpleiding onder het offshoreboorplatform Gannet Alpha. Het platform bevindt zich in de Noordzee op 180 kilometer voor de kust van het Schotse Aberdeen. Door het gat in de pijpleiding zouden inmiddels 1300 vaten olie in de Noordzee zijn gelekt.

      Onder Nederlands recht is de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk voor schade die ontstaat bij de exploitatie van een mijnbouwwerk. In deze bijdrage wordt ingegaan op het aansprakelijkheidskader voor exploitanten van mijnbouwwerken. De Mijnbouwwet bevat een regeling voor schade door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en een regeling voor kosten van verwijdering van een mijnbouwwerk dat niet meer in gebruik is. Civielrechtelijk zijn de regels voor aansprakelijkheid voor boorputten (mijnbouwwerken) opgenomen in afdeling 6.3.2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

      Hierna wordt eerst ingegaan op de relevante (aansprakelijkheids)regelingen in de Mijnbouwwet. Daarna wordt ingegaan op de aansprakelijkheid van vergunninghouders onder afdeling 6.3.2 BW, meer in het bijzonder op de artikelen 6:177, 6:174 en 6:173 BW.4xIn deze bijdrage zal ik mij in civielrechtelijke zin beperken tot de kwalitatieve aansprakelijkheid onder afdeling 6.3.2 BW; uiteraard is het BW niet de enige regeling die van belang is bij aansprakelijkheid voor schade door bijvoorbeeld olievervuiling. Tot slot zal kort worden stilgestaan bij de omvang van de schadevergoedingsverplichting.

    • Het regime volgens de Mijnbouwwet

      Het ‘mijnbouwregime’ berust op een vergunningstelsel. Artikel 6 Mijnbouwwet bepaalt kort gezegd dat het verboden is zonder een vergunning van de minister (van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) delfstoffen of aardwarmte op te sporen of te winnen. In de praktijk wordt een mijnbouwvergunning vaak gehouden door een aantal samenwerkende rechtspersonen die daartoe een samenwerkingsovereenkomst5xOm fiscale redenen heeft een samenwerkingsovereenkomst de voorkeur boven een gezamenlijke vennootschap. In de praktijk wordt deze samenwerkingsovereenkomst de ‘Joint Operating Agreement’ genoemd. sluiten. Artikel 22 lid 5 Mijnbouwwet gebiedt dat bij een vergunning met meerdere houders een van de vergunninghouders wordt aangewezen als ‘operator’ die (exclusief) is belast met de feitelijke werkzaamheden of het verlenen van opdrachten daartoe.6xBij de initiële vergunningverlening wordt dit door de minister bepaald, latere wijziging van de operator behoeft de instemming van de minister. De operator dient over de benodigde technische en financiële middelen te beschikken.

      De Mijnbouwwet voorziet voorts in een stelsel van staatsdeelneming in de opsporing en winning van delfstoffen.7xAfdeling 5.2 Mijnbouwwet. Voor deze staatsdeelneming is Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN) de aangewezen vennootschap. De Mijnbouwwet gebiedt dat de vergunninghouder en EBN door middel van een mijnbouwovereenkomst een samenwerking tot stand brengen waarbij de vergunninghouder een aandeel van 40% in de gewonnen koolwaterstoffen aan EBN in eigendom overdraagt. EBN is aldus geen (mede)vergunninghouder, de wettelijke staatsdeelneming berust op de overeenkomst van samenwerking tussen EBN en de vergunninghouder.

      De Mijnbouwwet legt een zorgverplichting op aan de vergunninghouder om (onder meer) schade door bodembeweging of nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. Onder meer dient de houder van een vergunning bij het winnen van delfstoffen binnen de grenzen van het winningsplan te blijven.8xZie art. 33 en 34 Mijnbouwwet. Deze verplichtingen rusten op de gezamenlijke houders van de vergunning. De houders van de vergunning zijn aldus extern hoofdelijk aansprakelijk voor bijvoorbeeld de schade als gevolg van bodemdaling door de mijnbouwactiviteiten9xTenzij de minister anders bepaalt in de vergunning, geldt de aansprakelijkheid voor schade door bodemdaling uitsluitend op land en niet ‘off shore’ (buiten een demarcatiegrens). (zie art. 6:177 en 6:182 BW), waarbij hun onderling regres contractueel wordt geregeld (pro rata). EBN is geen (mede)vergunninghouder en is aldus extern niet wettelijk aansprakelijk voor deze verplichtingen die op de houder(s) van de vergunning rusten. Wel is EBN (intern) draagplichtig.10xVoor de risico’s van schade door bodemdaling is een Waarborgfonds ingesteld waar alle mijnbouwbedrijven in bijdragen, zie art. 41 Mijnbouwwet en hoofdstuk 8 van het Mijnbouwbesluit. Een houder van de vergunning kan zich na het bekend worden van een schade niet van de verplichting tot schadevergoeding ontdoen door de vergunning over te dragen.11xZie art. 46 lid 6 Mijnbouwwet.

      Artikel 44 Mijnbouwwet gebiedt dat een mijnbouwwerk dat niet meer in gebruik is, wordt verwijderd. Deze verplichting tot het verwijderen rust krachtens artikel 44 lid 5 Mijnbouwwet uitsluitend op de operator. De Staat kan dus uitsluitend de operator aanspreken voor (de kosten van) het verwijderen van een mijnbouwwerk dat niet langer in bedrijf is. De operator, op wie als enige deze wettelijke verplichting (en aansprakelijkheid) rust, dient de draagplicht van de medevergunninghouders dan ook contractueel te regelen in de joint venture-overeenkomst met de medevergunninghouders. In de praktijk is deze draagplicht pro rata het aandeel in de vergunning. Het aandeel (van 40%) van EBN in de draagplicht is geregeld in de overeenkomst van samenwerking.

    • Aansprakelijkheid voor schade algemeen

      Uitgangspunt in het Nederlands vermogensrecht is dat eenieder zijn eigen schade draagt, tenzij er een duidelijke reden is om de schade te verplaatsen. In Nederland zijn de gronden voor verplaatsing van schade in de wet vastgelegd.12xC.H. Sieburgh, Toerekening van een onrechtmatige daad, Den Haag: Kluwer 2002, p. 23.

      In afdeling 6.3.2 BW is een aantal artikelen opgenomen waarin de vestiging van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad veroorzaakt door personen, zaken en stoffen waarvoor men verantwoordelijk is, limitatief wordt geregeld. Daartoe behoort ook de kwalitatieve aansprakelijkheid voor de exploitant van een boorput (art. 6:177 BW). Deze kwalitatieve aansprakelijkheid is een buitencontractuele aansprakelijkheid, die niet is terug te voeren tot eigen onrechtmatig handelen van de wettelijk aansprakelijk gestelde persoon.13xZie Groene Serie Privaatrecht, Onrechtmatige daad 2, afdeling 6.3.2 Inleiding, aant. 1. De ‘kwaliteit’ van de aangesprokene is beslissend en niet het antwoord op de vraag of de aangesprokene onrechtmatig heeft gehandeld. Om deze reden wordt gesproken van kwalitatieve aansprakelijkheid.

    • Kwalitatieve aansprakelijkheid voor mijnbouwwerken: blow out of bodembeweging

      In artikel 6:177 BW is een kwalitatieve aansprakelijkheid opgenomen voor schade die ontstaat door aanleg of exploitatie van mijnbouwwerken. Het artikel vestigt een vergaande risicoaansprakelijkheid op de exploitant van mijnbouwwerken; gebrekkigheid van het mijnbouwwerk is geen vereiste voor het vestigen van aansprakelijkheid op grond van dit artikel en alleen een aantal strikt omschreven omstandigheden kan de exploitant van aansprakelijkheid ontheffen (art. 6:178 BW).14xZie Kamerstukken II 1998/99, 26 219, nr. 7, p. 43 en 44.

      Artikel 6:177 lid 1 BW bepaalt kort gezegd dat de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk is voor de schade die ontstaat door (onderdeel a) uitstroming van delfstoffen als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten die door de aanleg of bij de exploitatie van het mijnbouwwerk zijn ontketend (kort gezegd een ‘blow out’) en voor schade die ontstaat door (onderdeel b) beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Voor aansprakelijkheid op grond van onderdeel a is vereist dat de oorzaak van de blow out is gelegen in onbeheersbare ondergrondse natuurkrachten; wanneer de blow out het gevolg is van een gebrek in bijvoorbeeld het boorgat of de installatie, dan zal aansprakelijkheid moeten worden gegrond op artikel 6:173 of 6:174 BW.15xZie Kamerstukken II 1998/99, 21 202, nr. 3, p. 53.

      Schade door een uitstroom van delfstoffen kan bijvoorbeeld bestaan uit een verontreinigende uitstroom, een brand of een ontploffing. Schade door bodembeweging kan bijvoorbeeld ontstaan doordat het grondwaterpeil zakt (waardoor paalrot kan ontstaan).

      Artikel 6:177 lid 2 BW bepaalt dat de exploitant van een mijnbouwwerk de aansprakelijke persoon is. Onder de exploitant wordt in de eerste plaats verstaan de vergunninghouder(s) (lid 2 onder a), maar daarnaast ook eenieder die een mijnbouwwerk aanlegt dan wel in gebruik heeft zonder dat hij houder is van een vergunning, tenzij het een ondergeschikte betreft of het een partij is die handelt in opdracht van een ander die houder is van een vergunning; als de opdrachtgever geen vergunninghouder is, gaat de opdrachtnemer vrijuit als hij dat niet wist of behoorde te weten (lid 2 onder b.)

      Artikel 6:182 BW bepaalt vervolgens dat indien sprake is van meerdere al of niet gezamenlijk handelende exploitanten, zij ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. Dit artikel brengt een hoofdelijke aansprakelijkheid met zich voor de gezamenlijke vergunninghouders, maar onder deze regeling zal ook EBN kwalificeren als wettelijk hoofdelijk aansprakelijke ‘exploitant’ (zie art. 6:177 lid 2 BW), ook al is EBN geen vergunninghouder.16xArt. 95 Mijnbouwwet gebiedt immers dat de mijnbouwwerken voor 40% in eigendom zullen toebehoren aan de aangewezen vennootschap (EBN); op basis van art. 6:177 lid 2 BW is eenieder die een mijnbouwwerk in gebruik heeft zonder dat hij vergunninghouder is, hoofdelijk aansprakelijk. De benadeelde partij kan dus ieder van de exploitanten én EBN voor het geheel aanspreken. Het onderlinge regres kan tussen de gezamenlijke exploitanten onderling contractueel worden geregeld.

      Lid 3 en 4 van artikel 6:177 BW voorzien in een nadere regeling om vast te stellen wie aansprakelijk is bij respectievelijk een blow out en bij een bodembeweging. Ingevolge artikel 6:177 lid 3 BW is (kort gezegd) degene die de exploitant was ten tijde van de gebeurtenis waardoor de blow out plaatsvond, aansprakelijk voor de schade. Indien een ander exploitant wordt na deze gebeurtenis, dan blijft de voormalige exploitant aansprakelijk voor schade van deze gebeurtenis. De aansprakelijkheid blijft dus rusten op de exploitant die het mijnbouwwerk ten tijde van de blow out exploiteerde; voor de vestiging van de aansprakelijkheid is aangeknoopt bij het moment van schadeveroorzaking.17xHet artikel voorziet overigens ook in een regeling voor aansprakelijkheid nadat het mijnbouwwerk is verlaten.

      Voor de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van bodembeweging is in artikel 6:177 lid 4 BW aansluiting gezocht (in tegenstelling tot lid 3) bij het moment van het bekend worden van de schade. Het artikel bepaalt kort gezegd dat degene die exploitant is van het mijnbouwwerk op het moment dat de schade als gevolg van bodembeweging bekend wordt, aansprakelijk is. Indien voor de aansprakelijkheid zou zijn aangeknoopt bij het moment van schadeveroorzaking, zou dat verhaal voor benadeelden illusoir maken indien sprake is van opeenvolgende exploitanten, omdat moeilijk is vast te stellen wat gedurende de vaak lange periode van mijnbouwactiviteiten precies de schadeveroorzakende gebeurtenis is geweest.18xZie Kamerstukken II 1998/99, 26 219, nr. 3, p. 103.

      Tot slot bevat artikel 6:177 lid 5 BW een samenloopregeling die kort gezegd bepaalt dat artikel 6:177 BW prevaleert in geval van samenloop met andere kwalitatieve aansprakelijkheden (zoals art. 6:173 of 6:174 BW).

    • Kwalitatieve aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door roerende zaken of bouwwerken

      Naast eventuele schade door aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk door een blow out of door beweging van de bodem kan (afhankelijk van de oorzaak van de schade) de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijkheid dragen voor schade door gebrekkige zaken en opstallen op grond van artikel 6:173 of 6:174 BW.

      Aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW bestaat indien schade ontstaat door een roerende zaak waarvan bekend is dat zij een bijzonder gevaar voor personen en zaken oplevert indien zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen (hiermee heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat de aansprakelijkheid enkel geldt voor gebrekkige zaken). De bezitter van de roerende zaak is aansprakelijk wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, tenzij aansprakelijkheid op grond van de voorgaande afdeling zou hebben ontbroken indien de bezitter dit gevaar op het tijdstip van ontstaan daarvan zou hebben gekend. Met deze laatste zinsnede heeft de wetgever de kwalitatieve aansprakelijkheid willen begrenzen en tot uitdrukking willen brengen dat deze geen verdere gevolgen heeft dan een aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW zou hebben gehad.19xZie Groene Serie Privaatrecht, Onrechtmatige daad 2, afdeling 6.3.2 Inleiding, aant. 4.

      Artikel 6:174 BW bepaalt kort gezegd dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert aansprakelijk is voor schade indien dit gevaar zich verwezenlijkt, tenzij aansprakelijkheid op grond van de voorgaande afdeling zou hebben ontbroken indien de bezitter dit gevaar op het tijdstip van ontstaan daarvan zou hebben gekend. Artikel 6:174 lid 3 BW bepaalt kort gezegd dat de aansprakelijkheid voor ondergrondse werken rust op degene die op het moment van het bekend worden van de schade de exploitant is.

      Ingevolge artikel 6:180 BW zijn de medebezitters (van onder meer een opstal of een roerende zaak), of de gezamenlijke vergunninghouders, hoofdelijk aansprakelijk voor de schade op grond van de artikelen 6:173 en 6:174 BW.

      De gezamenlijke exploitanten van een mijnbouwwerk, dus zowel de houders van een vergunning als EBN, zijn in de situatie van medebezit hoofdelijk aansprakelijk.

    • Omvang van de aansprakelijkheid voor schade

      De artikelen 6:95 tot en met 6:110 BW bevatten een aantal algemene regels aan de hand waarvan de inhoud en de omvang van de wettelijke verplichting tot schadevergoeding kunnen worden vastgesteld. Kort gezegd bestaat de schade die voor vergoeding in aanmerking komt uit vermogensschade en ander nadeel (immateriële schade). Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. Artikel 6:106 BW bepaalt wat onder ‘ander nadeel’ wordt verstaan. De omvang van de aansprakelijkheid voor schade moet worden bepaald met toepassing van artikel 6:98 BW. Ingevolge artikel 6:101 BW wordt de schadevergoedingsplicht van de aangesprokene verminderd indien de schade mede een gevolg is van aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheden.

    • Conclusie

      De Mijnbouwwet bevat een specifieke regeling voor aansprakelijkheid voor kosten van de verwijdering van mijnbouwwerken, waarvan de verplichting rust op de operator. De kosten voor schade als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk, zoals boorputaansprakelijkheid, waaronder schade door een blow out en schade door bodemdaling, kunnen met behulp van afdeling 6.3.2 BW worden verhaald.

      Bij een uitstroom van delfstoffen als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten of van beweging van de bodem zijn de gezamenlijke exploitanten van het desbetreffende mijnbouwwerk hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die daardoor wordt geleden (art. 6:177 en 6:182 BW). Ook EBN zal hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld.

      Indien de schade (veroorzaakt door een mijnbouwwerk) niet is veroorzaakt door het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten of door beweging van de bodem, kan de exploitant van een mijnbouwwerk – naast de algemene aansprakelijkheid voor eventueel onrechtmatig handelen – aansprakelijk zijn voor gebrekkige zaken (art. 6:173 BW) of voor opstallen (art. 6:174 BW). Ook in dat geval zijn de medebezitters hoofdelijk aansprakelijk.

    Noten

    • 1 Zie het rapport van BP ‘Deepwater Horizon accident investigation report’ d.d. 8 september 2010.

    • 2 Zie bijv. The Wall Street Journal van 17 november 2010.

    • 3 Zie eerdergenoemd rapport van BP.

    • 4 In deze bijdrage zal ik mij in civielrechtelijke zin beperken tot de kwalitatieve aansprakelijkheid onder afdeling 6.3.2 BW; uiteraard is het BW niet de enige regeling die van belang is bij aansprakelijkheid voor schade door bijvoorbeeld olievervuiling.

    • 5 Om fiscale redenen heeft een samenwerkingsovereenkomst de voorkeur boven een gezamenlijke vennootschap. In de praktijk wordt deze samenwerkingsovereenkomst de ‘Joint Operating Agreement’ genoemd.

    • 6 Bij de initiële vergunningverlening wordt dit door de minister bepaald, latere wijziging van de operator behoeft de instemming van de minister. De operator dient over de benodigde technische en financiële middelen te beschikken.

    • 7 Afdeling 5.2 Mijnbouwwet.

    • 8 Zie art. 33 en 34 Mijnbouwwet.

    • 9 Tenzij de minister anders bepaalt in de vergunning, geldt de aansprakelijkheid voor schade door bodemdaling uitsluitend op land en niet ‘off shore’ (buiten een demarcatiegrens).

    • 10 Voor de risico’s van schade door bodemdaling is een Waarborgfonds ingesteld waar alle mijnbouwbedrijven in bijdragen, zie art. 41 Mijnbouwwet en hoofdstuk 8 van het Mijnbouwbesluit.

    • 11 Zie art. 46 lid 6 Mijnbouwwet.

    • 12 C.H. Sieburgh, Toerekening van een onrechtmatige daad, Den Haag: Kluwer 2002, p. 23.

    • 13 Zie Groene Serie Privaatrecht, Onrechtmatige daad 2, afdeling 6.3.2 Inleiding, aant. 1.

    • 14 Zie Kamerstukken II 1998/99, 26 219, nr. 7, p. 43 en 44.

    • 15 Zie Kamerstukken II 1998/99, 21 202, nr. 3, p. 53.

    • 16 Art. 95 Mijnbouwwet gebiedt immers dat de mijnbouwwerken voor 40% in eigendom zullen toebehoren aan de aangewezen vennootschap (EBN); op basis van art. 6:177 lid 2 BW is eenieder die een mijnbouwwerk in gebruik heeft zonder dat hij vergunninghouder is, hoofdelijk aansprakelijk.

    • 17 Het artikel voorziet overigens ook in een regeling voor aansprakelijkheid nadat het mijnbouwwerk is verlaten.

    • 18 Zie Kamerstukken II 1998/99, 26 219, nr. 3, p. 103.

    • 19 Zie Groene Serie Privaatrecht, Onrechtmatige daad 2, afdeling 6.3.2 Inleiding, aant. 4.

Reageer

Tekst