De zorgplicht van de assurantietussenpersoon en onderverzekering

DOI: 10.5553/MvV/157457672020030003003
Artikel

De zorgplicht van de assurantietussenpersoon en onderverzekering

HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298 (Sauna Peize/Rabobank)

Trefwoorden verzekerde waarde, onderdekking, accresclausule, brandverzekering, verzekering tegen bedrijfsstagnatie
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1 Inleiding

      De Hoge Raad heeft in 20191x HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298, NJ 2019/425 m.nt. J. Spier, NJB 2019/1935, NTHR 2019/6, p. 292; RvdW 2019/947 (Sauna Peize/Rabobank). geoordeeld over de zorgplicht van een assurantietussenpersoon, ditmaal in relatie tot onderverzekering bij een verzekering afgesloten tegen brandschade aan bedrijfsgebouwen en tegen bedrijfsstagnatie bij brand.

      Een buitengewoon ingewikkelde zaak, waarbij ‘opmerkelijk weinig vaststaat’,2x Zie ook J. Spier in zijn noot bij HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298, NJ 2019/425. maar één ding wat mij betreft in ieder geval duidelijk is: of er sprake is van onderverzekering is kennelijk niet eenvoudig vast te stellen. Immers, de door de verzekeraar en verzekerde ingeschakelde schade-experts verschillen van mening met de door de rechtbank ingeschakelde deskundige, die vervolgens weer niet door de rechtbank wordt gevolgd, maar wel weer gehoor krijgt bij het hof, waarna de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigt en het geding verwijst naar een ander hof. De zogenaamde accresclausule, bedoeld om een toename van het verzekerd belang door onvoorziene omstandigheden op te vangen en dus onderverzekering te voorkomen, draagt bij aan de verwarring.

      Wat mag in deze context van een assurantietussenpersoon worden verwacht? Kan van hem worden verwacht dat hij als ‘Superman’3x F. van der Woude, E.M. van Orsouw & J.S. Overes, Kroniek zorgplicht assurantietussenpersoon, AV&S 2017, afl. 6, p. 32-43. orde zal scheppen in de chaos en waakt voor het risico van onderverzekering, ook als er sprake is van maatregelen om onderverzekering te voorkomen, zoals de accresclausule? Hierna volgt tegen de achtergrond van het Sauna Peize/Rabobank-arrest een uiteenzetting van de ‘krachten’ waarover een redelijk bekwame en redelijk handelende assurantietussenpersoon moet beschikken.

    • 2 Het Sauna Peize/Rabobank-arrest

      2.1 Casus

      In 2001 sluit Sauna Peize een verzekering af bij Interpolis tegen (1) het risico van brandschade aan haar bedrijfsgebouwen en bedrijfsmiddelen en (2) het risico van bedrijfsstagnatie bij brand. Rabobank treedt op als assurantietussenpersoon. In oktober 2004 wordt de verzekering verlengd. De verzekerde som voor de bedrijfsgebouwen is € 3.500.000 en voor de bedrijfsschade (over een periode van 104 weken) € 2.459.488. De verzekering ter zake van bedrijfsschade kent een zogenaamde ‘accresclausule’ van 30%, op grond waarvan het verzekerd belang tot maximaal 30% boven de verzekerde som vergoed wordt.

      Een accres-/decresclausule (ook wel ‘overdekkings-/restitutie’-clausule of ‘increase/decrease’-clausule) wordt vaak opgenomen in polissen van bedrijfsschadeverzekeringen. Deze clausule heeft tot doel om een te lage basisdekking bij onverwachte ontwikkelingen goed te maken. De vaststelling van het gedekte belang bij bedrijfsschadeverzekeringen wordt namelijk vaak bemoeilijkt doordat het belang in de loop van een jaar door onvoorziene omstandigheden in belangrijke mate kan toe- of afnemen. De verzekeraar zegt toe het verschil tussen het werkelijk aanwezig gebleken hogere belang (accres) en de verzekerde som automatisch gedekt te hebben tot maximaal het overeengekomen percentage (bijvoorbeeld zoals in het onderhavige geval 30%) van de verzekerde som tegen bijbetaling van premie. Omgekeerd volgt premierestitutie over een eventueel gebleken verschil tussen de verzekerde som en een lager gebleken verzekerd belang (decres). De verzekerde moet in dat verband na afloop van elk boekjaar een accountantsverklaring aan de verzekeraar zenden.4x Zie concl. A-G Rank-Berenschot voor HR 6 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:559, onder 2.7, waarin verwezen wordt naar Marsh B.V., Haverkorn van Rijsewijk. Assurantietermen en wetsartikelen, Rotterdam: Wyt 2001, p. 17-18 en H. van Barneveld, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, Deventer: Kluwer 1984, p. 251.

      Op 1 juni 2005 vindt een bespreking plaats tussen vertegenwoordigers van Sauna Peize en Rabobank. In het verslag van deze bespreking, dat is opgesteld door Rabobank en op 12 juni 2005 per brief naar Sauna Peize wordt verzonden, staat dat na de wissel van het dagelijks management begin 2005 ‘sterk op vergroting van de omzet’ wordt gestuurd. Na een omzetdaling in 2004 ten opzichte van 2003 wordt er een omzetstijging van 25% verwacht in het tweede kwartaal van 2005 en een omzetstijging van 3,5% voor het gehele jaar 2005.

      Na afloop van de eerste helft van 2005 vindt opnieuw een bespreking plaats. De verwachte omzetstijging lijkt zich te realiseren. Een exploitatieoverzicht over het eerste halfjaar laat inderdaad een omzetstijging zien. In het verslag van deze bespreking, ook opgesteld door Rabobank, staat ‘dat het vanaf maart, het moment dat u zelf weer de teugels in handen nam, beter [gaat]’.

      Aan de stijgende lijn komt echter op 7 juni 2005 abrupt een einde als er brand uitbreekt in het saunabedrijf van Sauna Peize, met als gevolg schade aan een van de bedrijfsgebouwen en schade als gevolg van bedrijfsstagnatie.

      De brandschade wordt geregeld in overleg tussen de schade-experts benoemd door Sauna Peize en Interpolis. Zij stellen gezamenlijk een ‘Akte van Taxatie’ op, waarin de verzekerde schadeposten en gedekte kosten zijn vermeld. De totale schade bedraagt € 5.471.034. Volgens de experts is er echter sprake van onderverzekering voor de bedrijfsgebouwen én de bedrijfsschade, waardoor de schade-uitkering wordt gecorrigeerd en slechts € 4.837.255 bedraagt. Opvallend wellicht als sec gekeken wordt naar de verzekerde som van in totaal € 5.959.488, die immers hoger is dan de totale schade van € 5.471.034. Waarom wordt de schade-uitkering dan gecorrigeerd vanwege onderverzekering? Als blijkt dat de verzekerde som lager is dan de werkelijke waarde van de verzekerde zaak, wordt ingevolge art. 7:958 lid 5 BW de uitkering evenredig verminderd met hetgeen de verzekerde som lager is dan de werkelijke waarde, ook als de totale schade onder het bedrag van de verzekerde som blijft (zie voor nadere toelichting par. 3).

      2.2 Vordering en grondslagen

      Voor het tekort spreekt Sauna Peize de assurantietussenpersoon Rabobank aan. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij als gevolg van onderverzekering van verzekeraar Interpolis minder dan de werkelijk geleden brandschade uitgekeerd heeft gekregen. Sauna Peize stelt zich op het standpunt dat Rabobank aansprakelijk is voor het tekort, bestaande uit € 189.216 voor de gebouwschade en € 433.391,55 voor de bedrijfsschade, in totaal € 622.607,55, omdat Rabobank als assurantietussenpersoon tekort zou zijn geschoten in haar taak zorg te dragen voor een adequate verzekerde waarde.

      Rabobank betwist dat er sprake is van onderverzekering (wat dus impliceert dat volgens haar verzekeraar Interpolis ten onrechte een korting heeft toegepast op de uitgekeerde bedragen) en dat zij tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als assurantietussenpersoon.

      2.3 Rechtbank

      De rechtbank benoemt een deskundige om te onderzoeken of op het moment van de brand sprake was van onderverzekering (en zo ja, in welke mate?), en of Sauna Peize bedrijfsschade heeft geleden (en zo ja, hoeveel?).

      Voor wat betreft de gebouwschade kan de deskundige zich vinden in de conclusies van de schade-experts van de partijen, zoals verwoord in de ‘Akte van Taxatie’.

      Voor wat betreft de bedrijfsschade vindt de deskundige de conclusie van de schade-experts dat er sprake is van onderdekking ‘opmerkelijk’. Hij schrijft in zijn rapport:

      ‘Op basis van de jaarcijfers over 2004, rekening houdend met voornoemde uitgangspunten, was er geen sprake van onderdekking. Wel moet worden vastgesteld, dat in het contact tussen verzekeraar en verzekerde een achterstand was ontstaan in het actualiseren van de verzekerde waarde. Het is gebruikelijk dat de verzekerde waarde jaarlijks wordt beoordeeld en bij significante afwijkingen wordt aangepast, zodat de 30% accres/decres clausule geheel benut kan worden voor onverwachte ontwikkelingen. In deze casus wordt de 30% accres bijna geheel gebruikt om de te lage basisdekking goed te maken.’5x HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298, NJ 2019/425 m.nt. J. Spier, NJB 2019/1935, NTHR 2019/6, p. 292, RvdW 2019/947 (Sauna Peize/Rabobank), r.o. 2.1.

      De experts hebben voor het bepalen van het verzekerd belang tijdens de brand de gerealiseerde omzet in de eerste maanden van 2005 als uitgangspunt genomen: het eerste kwartaal van 2005 laat een omzetstijging van 2% zien en de omzet stijgt in de maanden april en mei 2005 met maar liefst 37%.

      De deskundige concludeert op basis van de beschikbare cijfers over 2004, 2009 en 2010 dat de stijging incidenteel lijkt. Het is volgens de deskundige maar zeer de vraag of een dergelijke incidentele stijging meteen tot aanpassing van de verzekerde waarde had moeten leiden: ‘Immers, de cijfers over 2004 bewegen zich nog binnen de verzekerde waarde inclusief 30% accres.’6x Idem. De polisvoorwaarden vermelden:

      ‘De premie en de dekking van uw Bedrijven Compact Polis zijn gebaseerd op de aan ons verstrekte gegevens van uw bedrijf. In de loop van de tijd kunnen deze gegevens gaan achterlopen bij de feitelijke ontwikkeling van uw bedrijf. Wij kunnen u verzoeken tussentijds actuele gegevens van uw bedrijf aan te leveren. U bent verplicht de gevraagde gegevens uiterlijk 2 maanden na ons eerste verzoek aan ons te verstrekken. Wij hebben het recht uw Bedrijven Compact Polis daarop aan te passen.’7x Idem.

      Indachtig deze polisvoorwaarden stelt de deskundige dat Sauna Peize nog geen melding aan Interpolis had kunnen verstrekken: statistieken worden pas na afloop van de maand opgesteld8x De deskundige lijkt ervan uit te gaan dat de omzetcijfers van mei 2005 op het moment van de brand op 7 juni 2005 nog niet bekend waren. en Interpolis had ook niet gevraagd om de cijfers. Daarom lijkt het de deskundige niet rechtvaardig om de omzetstijging in april en mei 2005 zo zwaar mee te wegen dat op de door de experts berekende bedrijfsschade een korting plaatsvindt van ruim 15%.

      De rechtbank oordeelt vervolgens echter in afwijking van het deskundigenrapport dat er zowel met betrekking tot de gebouwschade als met betrekking tot de bedrijfsschade sprake is van onderverzekering, en dat Rabobank in haar taak als assurantietussenpersoon is tekortgeschoten en aansprakelijk is voor de door Sauna Peize daardoor geleden schade. De rechtbank overweegt dat Rabobank na het gesprek op 1 juni 2005, waarin de verwachte omzetstijging voor 2005 aan de orde was gekomen, meteen actie had moeten ondernemen om de verzekerde som te verhogen. De schade stelt de rechtbank vast op € 134.345 voor de gebouwschade en € 433.391,55 voor de bedrijfsschade.

      2.4 Hof

      Het hof wijst in het (incidentele) hoger beroep van Sauna Peize haar vordering ter zake van de gebouwschade van € 189.216 alsnog volledig toe.

      Ter zake van de bedrijfsschade oordeelt het hof in het principale hoger beroep – in tegenstelling tot de rechtbank – dat er geen sprake is van onderverzekering, en wijst de daarop betrekking hebbende vordering van Sauna Peize alsnog af.

      In lijn met de door de rechtbank benoemde deskundige overweegt het hof dat er geen sprake is van onderverzekering. Het verzekerd belang (€ 3.025.902, uitgaande van de cijfers over 2004) valt immers nog binnen de dekking (€ 3.197.334, inclusief accresclausule van 30%).

      Complicerende factor is volgens het hof dat Interpolis niettemin tot korting wegens onderverzekering is overgegaan, omdat volgens haar het verzekerd belang (uitgaande van de cijfers over 2005) niet meer binnen de dekking valt. De deskundige acht het niet rechtvaardig op de bedrijfsschade een korting wegens onderverzekering toe te passen, omdat de omzetstijging in 2005 incidenteel van aard is.

      Het hof oordeelt met de deskundige dat op het moment van de brand nog geen andere conclusie mogelijk is dan dat de forse omzetstijging in de maanden april en mei 2005 – een relatief korte periode – slechts incidenteel van aard is en Rabobank niet tot onmiddellijke actie noopt, juist omdat de accresclausule bij uitstek bedoeld is om onvoorziene omstandigheden op te vangen. Een incidentele omzetstijging is volgens het hof zo’n onvoorziene omstandigheid.

      De prognose voor de omzetstijging van de rest van 2005, waarover Rabobank op 1 juni 2005 tijdens de bespreking met Sauna Peize wordt geïnformeerd (zes dagen vóór de brand), had ook niet tot een onmiddellijke actie van Rabobank behoeven te leiden. Het is niet onredelijk om eerst eens even af te wachten of de nieuwe bedrijfsleiding die prognose waar kan maken.9x Hof Arnhem-Leeuwarden 21 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10201, AR 2017/6240, r.o. 5.22.

      Tot slot overweegt het hof nog dat de deskundige en de rechtbank zich hebben afgevraagd of Rabobank al niet eerder (op basis van de jaarcijfers uit 2004) de in 2001 vastgestelde verzekerde som had moeten herzien. Ook als dat wel had moeten gebeuren, geldt dat de verzekerde som, inclusief de accresclausule op basis van de jaarcijfers van 2004, toereikend is om het verzekerd belang integraal te dekken. Eventuele eerdere nalatigheid van Rabobank heeft volgens het hof dus geen gevolgen voor de beoordeling.10x Idem, r.o. 5.23.

      2.5 Hoge Raad

      In cassatie richt Sauna Peize allereerst een middel tegen de rechtsoverweging van het hof waarin in het midden wordt gelaten of Rabobank al niet eerder op basis van de jaarcijfers over 2004 de in 2001 vastgestelde verzekerde som had moeten herzien. Sauna Peize voert aan dat als de verzekerde som op basis van de jaarcijfers over 2004 wél was verhoogd (van € 2.459.488 op basis van de jaarcijfers in 2001 naar € 3.025.902 op basis van de jaarcijfers in 2004), Interpolis dan in ieder geval niet met succes een korting wegens onderverzekering had kunnen toepassen (omdat dan rekening houdend met de 30% accres in feite een bedrag van € 3.025.902 + € 967.770,60 = € 3.993.672,60 gedekt was geweest). Beslissend is volgens Sauna Peize dat Interpolis een korting wegens onderverzekering heeft toegepast, die zou zijn uitgebleven in het hypothetische geval dat Rabobank niet zou zijn tekortgeschoten in haar advisering. Sauna Peize betoogt niet dat Rabobank op basis van de omzetprognose voor het gehele jaar 2005, gebaseerd op de omzetstijging in april en mei 2005, onmiddellijk tot actie had moeten overgaan na de bespreking op 1 juni 2005 en voor de brand op 7 juni 2005, maar wel dat zij al veel eerder op basis van de jaarcijfers over 2004 tot actie had moeten overgaan.

      De Hoge Raad acht deze klacht gegrond en overweegt dat na verwijzing onderzocht moet worden of – en zo ja, tot welk bedrag – Rabobank de verzekerde som, gelet op de jaarcijfers over 2004, redelijkerwijs had moeten verhogen. Als de verzekerde som was verhoogd, had de accresclausule de incidentele omzetstijging in 2005 kunnen opvangen. De accresclausule is – zo overweegt de Hoge Raad – immers bij uitstek bedoeld om onvoorziene omstandigheden zoals een incidentele omzetstijging op te vangen, maar wordt in het onderhavige geval ‘bijna geheel gebruikt om de te lage basisdekking goed te maken’, zoals de deskundige schrijft.

      Sauna Peize klaagt daarnaast dat het hof heeft miskend dat Interpolis de omzetstijging in april en mei 2005 had moeten meewegen bij de bepaling van het verzekerd belang op het moment van de brand op 7 juni 2005.

      De Hoge Raad acht ook deze klacht gegrond. Het verzekerd belang moet niet worden vastgesteld uitgaande van de jaarcijfers over 2004, maar uitgaande van de feiten en omstandigheden in juni 2005 ten tijde van de brand. Het gaat er immers om te bepalen welke omzet op het moment van de brand redelijkerwijs verwacht kon worden voor het jaar 2005 (en daarna). Voor de vraag of er sprake is van onderverzekering, is de verhouding tussen het verzekerd belang ten tijde van de brand en de verzekerde som (inclusief 30% accres) beslissend.

      De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing. Wat de uitkomst zal zijn, is nog lastig te voorspellen, want zoals eerder in de inleiding al opgemerkt onder verwijzing naar J. Spier in zijn noot bij het arrest: ‘in deze zaak staat opmerkelijk weinig vast’.11x HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298, NJ 2019/425 m.nt. J. Spier. De afwezigheid van een accountantsverklaring over 2004 en onduidelijkheid over welke omzet redelijkerwijs verwacht kon worden voor 2005 bemoeilijken de vaststelling of er überhaupt sprake is van onderverzekering. Dat is echter wel een essentieel punt. Rabobank is immers slechts aansprakelijk voor de gevolgen van haar eventuele nalatigheid de verzekerde som te verhogen, voor zover Interpolis in redelijkheid tot het door haar berekende verzekerd belang en op basis daarvan toegepaste korting wegens onderverzekering is gekomen.

    • 3 Onderverzekering en mogelijke maatregelen

      Hoewel niet wettelijk verplicht, kennen schadeverzekeringen doorgaans een verzekerde som. De verzekerde som (1) heeft als functie begrenzing van de uitkeringsverplichting die de verzekeraar per schadegeval heeft in lijn met art. 7:955 BW, (2) vormt een factor bij premieberekening (voor brandverzekeringen is het gebruikelijk om als tarief voor de premie een promillage van de verzekerde som te hanteren), en (3) speelt een rol bij het berekenen van de uitkering na schade, als blijkt dat de verzekerde som lager is dan de werkelijke waarde van de verzekerde zaak. In dat geval wordt ingevolge art. 7:958 lid 5 BW de uitkering evenredig verminderd met hetgeen de verzekerde som lager is dan de werkelijke waarde (onderverzekeringsbreuk). De achtergrond daarvan is dat de verzekeraar geen premie heeft gerekend voor de volledige waarde van de verzekerde zaak. Via de korting bij onderverzekering wordt dan uitgekeerd naar rato van het gedeelte waarvoor de verzekeraar wel premie heeft gerekend.12x W.G.A. van Gerner & H.T. Vos, Verzekerde som, in: W.M.A. Kalkman, W.G.A. van Gerner & K.J.L. Verschoor (red.), Compendium verzekeringsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2019/17.4.1. Daarbij moet worden bedacht dat de korting op de schade ook plaatsvindt als de totale schade onder het bedrag van de verzekerde som blijft; de verzekeraar hoeft ook in dat geval slechts een gedeelte van de werkelijke schade te vergoeden.

      Onderverzekering kan verband houden met een te lage inschatting van de verzekerde som vanaf aanvang, maar kan ook gedurende de looptijd van de verzekering ontstaan. Onderverzekering kan, zo blijkt ook uit het Sauna Peize/Rabobank-arrest, waar Interpolis (al dan niet terecht) een korting van circa 15% toepast, ongewenste en onverwachte gevolgen hebben. De verzekeringspraktijk kent dan ook verschillende maatregelen gericht op voorkoming van onderverzekering of beperking van de gevolgen daarvan. Een voorbeeld is de accresclausule, die hiervoor al uitgebreid is toegelicht. Andere bekende maatregelen zijn:13x Van Gerner & Vos 2019, 17.4.2.1-17.4.2.4.

      • indexering: door een indexclausule wordt de verzekerde som, en daarmee de daaraan gerelateerde premie, periodiek aangepast, doorgaans op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde prijsindexcijfers;

      • een clausule waarbij een garantie tegen onderverzekering wordt gegeven (vaak onder bepaalde voorwaarden, waaronder een voorafgaande waardering): ondanks dat de premie wordt berekend over een bepaalde verzekerde som, leidt een dergelijke garantie tot volledige vergoeding van gedekte schaden, zelfs tot boven de verzekerde som en zonder toepassing van een onderverzekeringsbreuk. De verzekeraar ziet dus af van de limitering van art. 7:955 lid 1 BW en de toepassing van art. 7:958 lid 5 BW.

      • ‘premier risque’-dekking: bij een verzekering op basis van ‘premier risque’ worden tot het bedrag van de verzekerde som alle gedekte schaden vergoed. De verzekerde som geldt nog steeds als begrenzing van de uitkeringsverplichting per verzekerd voorval, maar van toepassing van de onderverzekeringsbreuk wordt afgezien indien de schade onder de verzekerde som blijft;

      • verbrugging: als bij één verzekeraar verschillende bedrijfsmatige zaken zijn verzekerd met verschillende verzekerde sommen (al dan niet op verschillende polissen binnen een pakket), kan voor deze zaken in de polisvoorwaarden een verbruggingsclausule zijn opgenomen. Als na schade blijkt dat er voor een van de beschadigde zaken sprake is van onderverzekering, maar voor een van de andere – al dan niet beschadigde – zaken sprake is van oververzekering, dan biedt die clausule de mogelijkheid om het surplus van deze oververzekering over te hevelen, oftewel te ‘verbruggen’ naar de verzekerde som waarvoor onderverzekering geldt.

    • 4 Zorgplicht van de assurantietussenpersoon

      De genoemde mogelijke maatregelen sluiten een onderverzekeringsbreuk echter niet in alle gevallen uit, met alle onverwachte en onwenselijke gevolgen van dien. Net als in het arrest Sauna Peize/Rabobank wordt in veel gevallen de assurantietussenpersoon aangesproken voor het verschil, omdat de onderverzekering het gevolg zou zijn van een geschonden zorgplicht.14x P.J.M. Drion & J.D. van de Meent, Verbrugging/onderverzekering, in: N. van Tiggele-van der Velde e.a. (red.), Verzekering ter beurze (Serie Onderneming en Recht, deel 67), Deventer: Wolters Kluwer 2011/XIII.5.5.

      Een assurantietussenpersoon is op grond van art. 7:401 BW tegenover zijn opdrachtgever verplicht om bij zijn werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden.15x L. Schuurs, De assurantietussenpersoon, in: W.M.A. Kalkman, W.G.A. van Gerner & K.J.L. Verschoor (red.), Compendium verzekeringsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2019/1.5.5. Naast deze privaatrechtelijke zorgplicht heeft een assurantietussenpersoon ook te maken met publiekrechtelijke zorgplichten die staan in afdeling 4.2.3 Wft en nader worden uitgewerkt in hoofdstuk 8 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo).16x C.J. de Jong, De privaatrechtelijke zorgplicht van de verzekeringstussenpersoon, in: M.L. Hendrikse, Ph.H.J.G. van Huizen & J.G.J. Rinkes (red.), Verzekeringsrecht (Recht en Praktijk, nr. VR2), Deventer: Wolters Kluwer 2019/3.4; S.Y.Th. Meijer, Oververzekering en onderverzekering, AV&S 2018/24; en zie verder I. van Velzen, De assurantietussenpersoon, in: S.Y.Th. Meijer e.a. (red.), Zicht op toezicht in de verzekeringssector (Recht en Praktijk, nr. VR6), Deventer: Wolters Kluwer 2016/5.7.

      De Hoge Raad spreekt zich in 1996 in het Korea Trading-arrest voor het eerst uit over de te hanteren maatstaf bij het vaststellen van de privaatrechtelijke zorgplicht van een assurantietussenpersoon. De Hoge Raad oordeelt in dat arrest dat de door het hof aangelegde maatstaf van ‘hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mocht worden verwacht’ juist is.17x HR 22 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2205, NJ 1997/718 m.nt. M.M. Mendel, VR 1997/97 m.nt. T.J. Dorhout Mees (Korea Holland Trading/Generale Bank Nederland), r.o. 3.5 en 3.6. Dit houdt volgens de Hoge Raad in dat de assurantietussenpersoon behoort te waken voor de belangen van (1) de verzekeringnemers: ‘de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen’,18x HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2537, NJ 1999/586 m.nt. M.M. Mendel (Van Dam/Rabobank), r.o. 3.3. én (2) de (aspirant-)verzekeringnemers: ‘degenen die, door premie te betalen na een offerte, te kennen hebben gegeven zich tegen bepaalde gevaren te willen verzekeren’.19x HR 29 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2837, NJ 1999/651 m.nt. P. Clausing (Scheck/Gebroeders Sluyter), r.o. 3.6. De assurantietussenpersoon heeft dus een zorgplicht in het stadium van aanvraag en acceptatie,20x Hof Arnhem-Leeuwarden 23 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7314, JA 2014/137 m.nt. E.J. Wervelmann, r.o. 4.2; en zie ook R.M. Vriesendorp-van Seumeren, De positie van de assurantietussenpersoon en zijn relatie tot de verzekeringnemer en de verzekeraar (diss. Amsterdam UvA), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1989, p. 214 e.v. maar ook een (na)zorgverplichting op het moment dat de verzekeringsovereenkomst gesloten is en tot zijn portefeuille behoort, of na een overdracht tot zijn portefeuille komt te behoren, ongeacht of hij betrokken is geweest bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst.21x De Jong 2019/3.4; vgl. ook Rb. Midden-Nederland 1 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:445, S&S 2016/24 (Jagt/ASR en Verhoeven); zie ook Vriesendorp 1989, p. 221 e.v.

      Deze maatstaf voor de zorgplicht van de assurantietussenpersoon is in de rechtspraak verder ingevuld. In de huidige jurisprudentie wordt de overweging uit het Brals/Octant-arrest van de Hoge Raad uit 2003 tot uitgangspunt genomen:22x De Jong 2019/3.4.

      ‘Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort in beginsel ook dat – kort gezegd – de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben.’23x HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122, NJ 2003/375 m.nt. M.M. Mendel, JOR 2003/76 m.nt. R. Feunekes (Brals/Octant), r.o. 3.4.1.

      Over het algemeen mag van een assurantietussenpersoon een actieve benadering van zijn opdrachtgever worden verwacht.24x Schuurs 2019/1.5.5. Dit betekent dat als de assurantietussenpersoon niet over alle relevante informatie beschikt of er niet van uit mag gaan dat de gegevens waarover hij beschikt volledig en juist zijn, hij daar bij zijn opdrachtgever naar dient te informeren.25x HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122, NJ 2003/375 m.nt. M.M. Mendel, JOR 2003/76 m.nt. R. Feunekes (Brals/Octant), r.o. 3.4.1. De zorgplicht is echter niet onbeperkt. Zo mag de tussenpersoon bijvoorbeeld in het algemeen afgaan op de juistheid van een mededeling van verzekeringnemer (bijvoorbeeld dat is voldaan aan de uit de polis voortvloeiende verplichtingen tot het nemen van preventiemaatregelen) en hoeft hij – behoudens bijzondere omstandigheden – niet te controleren of die mededeling juist is.26x HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6693, JOR 2012/219 m.nt. B.M. Jonk-van Wijk en N. de Boer (Rabobank/Erdem Beheer). Zoals Van der Woude, Van Orsouw en Overes het treffend formuleren: ‘Anderzijds wordt van de assurantietussenpersoon (…) niet gevergd dat hij Superman is.’27x Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017.

      De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt, voor zover kenbaar voor de assurantietussenpersoon.28x Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017. Zie ook concl. A-G Langemeijer voor HR 2 september 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BQ7062, onder 2.2. Dit maakt de rechtspraak over de zorgplicht van de assurantietussenpersoon casuïstisch.29x Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017. Zie ook concl. A-G Spier voor HR 8 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW1720, onder 3.7. In de literatuur is getracht de verscheidenheid aan uitspraken te ordenen door bijvoorbeeld verschillende verplichtingen die vallen onder de zorgplicht te onderscheiden en gezichtspunten (zorgplichtfactoren) te benoemen die een rol spelen bij de invulling van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon.

      Van der Woude, Van Orsouw en Overes30x Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017. ontlenen de gezichtspunten of zorgplichtfactoren aan de Kelderluik-criteria. Zij onderscheiden onder andere de volgende factoren:

      • de inhoud en de aard van de opdracht aan de assurantietussenpersoon;
        Een voorbeeld waarbij de rechter de omvang van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon uitdrukkelijk koppelt aan de inhoud van de overeenkomst, is een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Deze zaak heeft betrekking op een pand dat de klant verhuurde aan een Chinees-Indisch restaurant. De assurantietussenpersoon heeft in 2002 bemiddeld bij het sluiten van een opstalverzekering voor het pand. In 2010 is het pand afgebrand. De verzekeraar heeft niet uitgekeerd, met een beroep op een preventieclausule die verplichtte om de afzuiginstallatie en de afvoerkanalen tweemaal per jaar te laten schoonmaken. De vordering tegen de verzekeraar is in twee instanties afgewezen als in een procedure voor de rechtbank Midden-Nederland de klant schadevergoeding van de assurantietussenpersoon vordert wegens, kort gezegd, een beroepsfout. Aan de orde is alleen nog de stelling van de klant dat hij in 2002 een verzekering had kunnen krijgen met vergelijkbare premie maar zónder preventieverplichtingen, en dat de assurantietussenpersoon een beroepsfout gemaakt heeft door hem in plaats daarvan de verzekering mét preventieclausule te adviseren. De rechtbank overweegt dat hoever de taak van de assurantietussenpersoon gaat en wat die taak precies inhoudt, mede afhangt van de overeenkomst die hij met zijn klant gesloten heeft en wat de wensen zijn van de klant, en niet om de ‘allerbeste’ of ‘allergoedkoopste’ polis te adviseren (behalve als dat uitdrukkelijk is toegezegd).31x Rb. Midden-Nederland 3 februari 2016, ELCI:NL:RBMNE:2016:420, JA 2016/62, r.o. 2.4-2.5.

      • de aard van de verzekering waarop de opdracht ziet;
        Deze factor acht de Geschillencommissie van het Kifid van belang bij het bepalen van de omvang van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon via wiens tussenkomst een auto- en een caravanverzekering is afgesloten. De (particuliere) klant doet na twintig jaar zijn beklag over de in zijn ogen te hoge premie. De commissie overweegt dat een assurantietussenpersoon uit hoofde van zijn zorgplicht de verplichting heeft om periodiek aandacht te besteden aan de verzekeringen die hij in zijn portefeuille heeft, en dat de omvang van die verplichting afhankelijk is van wat partijen daarover zijn overeengekomen en van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de verzekeringen en de omvang van de provisie die voor het beheer van de verzekeringen wordt ontvangen. In de onderhavige zaak brengen de eenvoudige aard van de verzekeringen en het verdienmodel waarbinnen het portefeuillebeheer geplaatst moet worden, mee dat de zorgverplichting beperkt van omvang is. Met andere woorden, van betekenis voor de omvang van de zorgplicht is dat de verzekering eenvoudig viel te begrijpen voor de klant.32x GC Kifid 2 september 2015, nr. 2015-248.

      • de hoedanigheid van de klant.
        De vraag of de klant een particulier is of een ‘professional’ kan ook van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de zorgplicht. De rechtbank Midden-Nederland overweegt in het eerdergenoemde geval van het Chinees-Indisch restaurant dat de omvang van de zorgplicht van de assurantietussenpersoon wordt beïnvloed door het feit dat de klant geen consument is, maar een ondernemer (een bedrijfsmatig vastgoedbeheerder), van wie de tussenpersoon een zekere mate van professionaliteit mocht verwachten. Zoals enige aandacht voor het polisblad en vragen stellen als er twijfel bestaat over bepaalde toepasselijke clausules. Maar, zo overweegt de rechtbank, onder omstandigheden kan dat anders zijn, bijvoorbeeld bij ongebruikelijke clausules of bij een kleine ondernemer met een laag opleidingsniveau, van wie de tussenpersoon weet dat hij onvoldoende in staat is een verzekeringsovereenkomst te begrijpen.33x Rb. Midden-Nederland 3 juni 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:3683, JA 2015/130 m.nt. E.M. van Orsouw & H.J. Lubbers.

      Dit zijn slechts drie van de factoren die Van der Woude, Van Orsouw en Overes onderscheiden. Andere factoren die een rol kunnen spelen bij de invulling van de zorgplicht zijn; de grootte van de kans op schade en de aard en omvang daarvan, de kenbaarheid van dit risico voor de tussenpersoon en de klant, de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van maatregelen door de assurantietussenpersoon en de omvang van de provisie van de tussenpersoon worden ook genoemd.De Jong34x C.J. de Jong, Hoever reikt de nazorgplicht van een verzekeringstussenpersoon?, AV&S 2020/2; De Jong 2019/3.4 en C.J. de Jong, De reikwijdte van de privaatrechtelijke zorgplicht van de verzekeringstussenpersoon, in: M.L. Hendrikse & J.G.J. Rinkes (red.), Knelpunten in het verzekeringsrecht (deel 3), Zutphen: Paris 2012, p. 40 e.v. onderscheidt op basis van de jurisprudentie over de zorgplicht van de assurantietussenpersoon de volgende verplichtingen:
      • De assurantietussenpersoon moet zijn opdrachtgever informeren over de essentialia van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden.
        In het Poort/Stoppels-arrest heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of een assurantietussenpersoon zijn klant had moeten wijzen op een uitsluitingsclausule bij de overstap naar een nieuwe verzekeraar. De tussenpersoon adviseert een klant – een loonbedrijf – dat een lopende brandverzekering wellicht onder betere voorwaarden bij een andere verzekeraar kan worden ondergebracht. Een verzekeringsdeskundige van de beoogd verzekeraar maakt vervolgens een polisvergelijking. Op basis van de vergelijking besluit de klant van verzekeraar te veranderen. Dan ontstaat er brand aan een graafmachine. De verzekeraar weigert uitkering omdat er sprake is van een ‘eigen gebrek’ van de (motor van de) graafmachine. De oude verzekering bood in het geheel geen dekking tegen eigen gebreken, en de nieuwe verzekering in beginsel wél, zij het niet voor motorrijtuigen. De klant stelt de assurantietussenpersoon aansprakelijk en verwijt hem niet te hebben gewezen op de uitsluiting. De Hoge Raad overweegt dat de omstandigheid dat na het oversluiten brandschade is ontstaan aan een graafmachine, zodat achteraf kan worden gezegd dat de vraag of deze schade onder de nieuwe verzekering gedekt was essentieel was, niet ter zake doet bij de beoordeling van de zorgvuldigheid waarmee de tussenpersoon de belangen van zijn klant dient te behartigen. Van belang is slechts de vraag of van de tussenpersoon kan worden gevergd of hij deze kwestie onder de aandacht van de klant brengt, waarbij van betekenis is dat de oude en de nieuwe verzekering eenzelfde uitsluiting kenden en dat de klant ook niet naar voren had gebracht dat hij bijzonder belang had bij de uitbreiding van de dekking op dit punt.35x HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9900, NJ 2005/92, S&S 2005/96 (Poort/Stoppels).

      • De assurantietussenpersoon moet voorkomen dat als gevolg van zijn handelen of nalaten de door zijn opdrachtgever beoogde verzekeringsdekking niet tot stand komt.
        Een voorbeeld uit de jurisprudentie. Een klant belt zijn assurantietussenpersoon en geeft aan dat hij zijn auto wenst te verzekeren, onder meer tegen diefstal en inbraak. De medewerkster van de tussenpersoon sluit voor de auto een motorrijtuigenverzekering af. De auto wordt gestolen en de verzekeraar weigert dekking omdat de auto niet voorzien was van het vereiste alarmsysteem. De klant spreekt vervolgens zijn tussenpersoon aan voor zijn schade. Nu niet is komen vast te staan dat de tussenpersoon zijn klant heeft gewezen op het feit dat de motorrijtuigenverzekering pas dekking bood als de betreffende auto is voorzien van een toereikend alarmsysteem, is de tussenpersoon tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Overigens wordt het beroep van de tussenpersoon op eigen schuld van de klant toegewezen, nu de klant heeft nagelaten om te controleren of de polis wel de door hem gewenste dekking bood. Daardoor heeft de klant volgens het hof ook een forse bijdrage geleverd aan het ontstaan van de schade.36x Hof Amsterdam 17 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN8267, JA 2010/145.

      • De assurantietussenpersoon moet voorkomen dat de tot stand gebrachte verzekering niet passend is.
        Nog een voorbeeld. Een boomkwekerij blijkt onvoldoende verzekerd als de loods van het bedrijf wordt getroffen door een blikseminslag. De voorraad zaaigoed die is opgeslagen in de loods gaat verloren, maar die schade is niet gedekt. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat de assurantietussenpersoon aansprakelijk is jegens de boomkwekerij wegens schending van de zorgplicht. De Hoge Raad acht dit oordeel niet onbegrijpelijk. Daarbij is van betekenis dat de tussenpersoon een jarenlange relatie met het bedrijf had opgebouwd en jaarlijks een bezoek bracht aan het bedrijf, waarbij de aanwezigheid van zaaigoed hem niet kan zijn ontgaan. Niettemin heeft de tussenpersoon nagelaten om actief te informeren en te wijzen op het feit dat het zaaigoed niet onder de dekking viel.37x Hof ’s-Hertogenbosch 11 januari 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BP3896, JA 2011/53 en HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1720, NJB 2012/1423, RAV 2012/87, RvdW 2012/835.

      • De assurantietussenpersoon moet voorkomen dat de verzekeraar zich kan beroepen op een wettelijke uitsluiting of beperking.
        De zorgplicht van de assurantietussenpersoon houdt onder meer in dat hij aan de verzekeraar voldoende inlichtingen geeft om te voorkomen dat de verzekeraar naderhand een beroep doet op het niet voldoen aan de mededelingsplicht. Dit brengt mee dat als de tussenpersoon niet over voldoende gegevens beschikt, of hij er niet van uit mag gaan dat de gegevens waarover hij beschikt nog volledig en juist zijn, hij daarnaar bij zijn klant moet informeren. Ook wanneer het gaat om feiten betreffende een strafrechtelijk verleden, voor zover deze feiten van belang zijn voor de beantwoording van de vragen die de verzekeraar bij het aangaan van de verzekering heeft gesteld. De tussenpersoon mag er niet zonder meer op vertrouwen dat de klant hem spontaan informeert over zijn strafrechtelijk verleden.38x HR 11 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2805, NJ 1999/650 m.nt. P. Clausing.

      • De assurantietussenpersoon moet voorkomen dat de verzekeraar zich kan beroepen op een contractuele uitsluiting of beperking.
        Dit betekent dat een assurantietussenpersoon de klant tijdig moet attenderen op de gevolgen die hem bekend geworden feiten – bijvoorbeeld het overlijden van de verzekerde, bestemmingswijziging of risicoverzwaring – kunnen hebben voor de dekking.39x HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2537, NJ 1999/586 m.nt. M.M. Mendel (Van Dam/Rabobank); HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122, NJ 2003/375 m.nt. M.M. Mendel, JOR 2003/76 m.nt. R. Feunekes (Brals/Octant).

      • De assurantietussenpersoon moet voorkomen dat de verzekeraar zich kan beroepen op onderverzekering.
        Het arrest Sauna Peize/Rabobank is hiervan een voorbeeld.

    • 5 Zorgplicht van de assurantietussenpersoon ter voorkoming van onderverzekering

      De zorgplicht van de assurantietussenpersoon omvat dus ook het voorkomen dat de verzekeraar zich kan beroepen op onderverzekering. Een assurantietussenpersoon is in het algemeen echter geen deskundige op het gebied van waarde vaststelling, hetgeen vaak essentieel is voor het vaststellen van de verzekerde som. Uit het Sauna Peize/Rabobank-arrest volgt hoe moeilijk het in de praktijk is om de bedrijfsschade vast te stellen en in relatie daarmee de verzekerde som en de verzekerde waarde. De deskundigheid van de assurantietussenpersoon brengt wel mee dat hij het belang van een juiste verzekerde waarde kent. Tot de zorgplicht van de assurantietussenpersoon behoort daarom dat hij de verzekeringnemer informeert over het belang van een juiste verzekerde som.40x Van Velzen 2016/5.7.2.2.

      Wederom een voorbeeld uit de jurisprudentie. Een assurantietussenpersoon wordt aansprakelijk gehouden door de verzekerde, die een eetcafé exploiteert. De inventaris blijkt onderverzekerd. Het gerechtshof Arnhem oordeelt dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht dat hij de (aspirant-)verzekerde informeert over het belang van de juiste vaststelling van de waarde van de te verzekeren inventaris en van de verzekerde som. De tussenpersoon kan niet zonder meer aannemen dat de (aspirant-)verzekerde van dat belang op de hoogte is of daarvan op de hoogte kan zijn, te meer in het geval de verzekerde een beginnend ondernemer is.41x Hof Arnhem 27 januari 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BI2401, RAV 2009/40.

      De assurantietussenpersoon mag niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de door de verzekerde verstrekte gegevens. Hij moet de verzekeringnemer waarschuwen voor de ernstige gevolgen die een te lage verzekerde som kan hebben om te voorkomen dat de verzekeringnemer de informatie over dat belang te licht opvat.42x Van Velzen 2016/5.7.2.2.

      De rechtbank Zwolle-Lelystad benadrukt het belang van een door een deskundige opgesteld taxatierapport voor de vaststelling van de juiste herbouwwaarde van een verzekerd pand, dat achteraf blijkt te zijn onderverzekerd. De assurantietussenpersoon wordt met succes aansprakelijk gehouden omdat hij tekortgeschoten is in zijn zorgplicht. De rechtbank overweegt:

      ‘De zorgplicht van een assurantietussenpersoon vereist in het kader van een brandverzekering dat hij zich ervan vergewist dat de herbouwwaarde van het verzekerde pand juist wordt vastgesteld. Het belang van de herbouwwaarde zoals deze in de verzekering is opgenomen, is evident en betreft één van de essentialia van een brandverzekering. (…) Tevens zal hij moeten wijzen op de gevolgen van onjuistheid van die gegevens. Uit de jurisprudentie volgt voorts dat een tussenpersoon bij het nakomen van zijn verplichtingen niet zonder meer mag uitgaan van de gegevens die hem zijn aangereikt door de verzekeringnemer.’43x Rb. Zwolle-Lelystad 18 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI7296, r.o. 4.3 en De Jong 2012, p. 48.

      Het is mogelijk dat een verzekeringnemer een advies om tot taxatie over te gaan niet opvolgt: taxaties kosten immers geld.

      Het gerechtshof Leeuwarden gaat ervan uit dat het advies om de herbouwwaarde van het te verzekeren object door een deskundige te laten vaststellen doorgaans zal worden opgevolgd:

      ‘Naar het oordeel van het hof ligt het in de rede dat een verzekeringnemer over het algemeen een advies van zijn assurantietussenpersoon tot taxatie van de herbouwwaarde zal opvolgen, als daarbij wordt gewezen op het risico en de mogelijke gevolgen van onderverzekering.’44x Hof Arnhem 27 januari 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BI2401, RAV 2009/40.

      De Jong en Van Velzen vinden dat het hof hier een optimistische kijk heeft op de praktijk. Belangrijk is in ieder geval dat duidelijk is dat de assurantietussenpersoon in principe niet kan volstaan met alleen het advies om tot taxatie over te gaan.45x Van Velzen 2016/5.7.2.2; De Jong 2012, p. 47-48. De assurantietussenpersoon zal uitdrukkelijk moeten wijzen op de (mogelijke) gevolgen – het risico van onderverzekering – als geen taxatie wordt verricht.

      Een assurantietussenpersoon die niet aan zijn zorgplicht had voldaan, betoogt dat als hij daaraan wel had voldaan door bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst te adviseren tot taxatie over te gaan en te waarschuwen voor het risico van onderverzekering, de verzekeringnemer dit advies toch niet zou hebben opgevolgd. Met andere woorden: er is geen causaal verband tussen de fout enerzijds en de schade – het niet gedekt zijn van de schade door onderverzekering – anderzijds. Het gerechtshof Leeuwarden overweegt dat het weliswaar aan de verzekeringnemer is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat als de tussenpersoon wel aan zijn zorgplicht had voldaan, hij het advies daadwerkelijk zou hebben opgevolgd, maar acht dit voorshands voldoende aannemelijk, omdat het in de rede ligt dat alleen al het zich wenden tot een assurantietussenpersoon reeds aannemelijk maakt dat het advies zou zijn opgevolgd, en de verzekeringnemer er ook blijk van heeft gegeven een adequate verzekering te willen. Het hof laat de assurantietussenpersoon wel toe tot het leveren van tegenbewijs.46x Hof Leeuwarden 8 november 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3585, RAV 2012/27 (Scholtens Assurantieadviseurs).

      Als een assurantietussenpersoon dan geadviseerd heeft tot taxatie én zijn klant op adequate wijze heeft geïnformeerd over het belang daarvan, kunnen de financiële consequenties van het uit kostenoverwegingen niet opvolgen van dat advies volgens Van Velzen niet meer voor rekening van de tussenpersoon komen.47x Van Velzen 2016/5.7.2.2; vgl. Rb. Rotterdam 9 juli 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5664, NJF 2014/389, r.o. 4.26.

      Het gerechtshof Amsterdam overweegt in dit kader dat van de assurantietussenpersoon een actieve houding mag worden verwacht: voldoende deskundig en voldoende actief behulpzaam zijn bij het toetsen of sprake is van onderverzekering. Een advies om tot taxatie over te gaan is niet voldoende, ‘verschillende rappels en waarschuwingen’ waren op zijn plaats geweest.48x Hof Amsterdam 25 februari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:569 (Interflow Holding/Van Lanschot Chabot), r.o. 3.19-3.20.

      Zoals ook in algemene zin geldt dat van de assurantietussenpersoon een actieve benadering van zijn opdrachtgever mag worden verlangd, vergt de rechtspraak van de tussenpersoon dat hij proactief tegen onderverzekering blijft waken.49x Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017. Wat dit inhoudt, valt misschien het best te illustreren door een voorbeeld uit de jurisprudentie.

      Op 10 november 2010 breekt brand uit in een bedrijfsgebouw en gaan de in het pand opgeslagen goederen verloren. Vanwege onderverzekering wordt uiteindelijk een bedrag van bijna € 500.000 niet uitgekeerd. De assurantietussenpersoon blijkt twee weken voorafgaand aan de brand op de hoogte te zijn gebracht van het feit dat de verzekerde waarde hoger is dan de verzekerde som. Afgesproken wordt dat de assurantietussenpersoon zal zorgen voor verhoging van de verzekerde som. Op dezelfde dag belt een medewerker van de tussenpersoon naar de verzekeraar en informeert naar de mogelijkheden en stuurt daarna een e-mail naar een al twee jaar eerder in onbruik geraakt e-mailadres met het verzoek om eens te kijken naar verhoging van de verzekerde som en verlaging van de premie. De e-mail blijft onbeantwoord en de tussenpersoon laat het erbij zitten. Volgens de rechtbank is dit onbegrijpelijk:

      ‘Immers het ging om een situatie van acute onderverzekering, een substantiële verhoging van de verzekerde som en mogelijk ook een behoorlijke consequentie voor de te betalen premie. Het had op de weg van de [assurantietussenpersoon] gelegen om in het kader van een behoorlijke taakuitoefening als assurantietussenpersoon, bij stilzwijgen zelf opnieuw contact te zoeken en duidelijkheid te krijgen.’

      Dit klemt temeer omdat gebruik werd gemaakt van een verouderd e-mailadres.50x Rb. Midden-Nederland 19 juni 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3099, S&S 2014/23.

      Proactief waken tegen onderverzekering betekent ook periodiek controleren.51x Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017. Maar wat houdt dat periodiek controleren in de praktijk precies in? Enkele voorbeelden uit de jurisprudentie.

      Het gerechtshof Arnhem neemt als uitgangspunt dat de assurantietussenpersoon ook in de nazorgfase het nodige moet ondernemen om onderverzekering te voorkomen. Het hof stelt voorop dat een verzekeringnemer van zijn assurantietussenpersoon mag verwachten dat hij op eigen initiatief de bestaande verzekeringsovereenkomsten in zijn portefeuille periodiek controleert, mede met het oog op het blijven bieden van de beoogde dekking. In dit specifieke geval was er des te meer aanleiding tot zo’n periodieke controle omdat de assurantietussenpersoon net was geïnformeerd dat de herbouwwaarde van het verzekerde bedrijfsgebouw door renovatie wat opgetrokken kon worden, maar niets met die mededeling had gedaan richting de verzekeraar. Daarbij was van betekenis dat het ook nog eens ging om een polis zonder indexeringsclausule.52x Hof Arnhem 10 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BL8047 en De Jong 2012, p. 48-49.

      Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch overweegt in dezelfde lijn dat

      ‘volgens vaste rechtspraak, als het gaat om zorgplichten rondom onderverzekering van opstallen, van de assurantietussenpersoon gevergd [wordt] dat deze proactief tegen onderverzekering blijft waken en (ook) dat deze dit periodiek controleert. De aard en omvang van de gevolgen van onderverzekering kunnen groot zijn, de klant is hier niet altijd op bedacht maar van de assurantietussenpersoon mag wel worden verwacht dat die beroepshalve bekend is met dit fenomeen. Bovendien is onderverzekering in beginsel vrij eenvoudig te voorkomen via een periodieke controle.’53x Hof ’s-Hertogenbosch 10 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1518, r.o. 6.17.

      De assurantietussenpersoon heeft in dit geval eenmalig het advies gegeven over te gaan tot taxatie ter voorkoming van onderverzekering. Hem wordt verweten dat hij niet tot actie is overgegaan toen hij de afgesproken taxatie niet ontving, ondanks concrete afspraken die daarover met de klant zouden zijn gemaakt: hij heeft niet gevraagd hoe het met de taxatie stond, geen periodieke controle uitgevoerd, geen jaarlijkse gesprekken gevoerd en ook niet gewezen op het risico van onderverzekering bij het uitblijven van de taxatie. Wel werden jaarlijks de polisbladen verstuurd in de verwachting dat de verzekerde er zelf melding van zou maken als er iets niet zou kloppen. Het hof oordeelt dat deze feiten de conclusie rechtvaardigen dat de assurantietussenpersoon niet proactief is blijven waken tegen onderverzekering en ook niet periodiek gecontroleerd heeft. Er is sprake van een tekortkoming in nakoming van de op de assurantietussenpersoon rustende zorgplicht.

      Had het nu uitgemaakt als er wél jaarlijkse gesprekken hadden plaatsgevonden? In een procedure voor het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waren zelfs kwartaalbezoeken aan de klant in combinatie met een jaarlijks onderhoudsgesprek onvoldoende. Het gaat niet om de frequentie, maar om de inhoud van de gesprekken. In al die gesprekken is de voor de bedrijfsschadeverzekering belangrijke cijfermatige onderbouwing namelijk helemaal niet aan de orde gekomen, waardoor het risico op onderverzekering kon ontstaan. Waarschuwingen werden slechts in algemene zin gegeven.54x Rb. ’s-Hertogenbosch 28 november 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:7224.

      Van de assurantietussenpersoon mag worden verwacht dat hij verzekeringnemers ‘voldoende vaak en voldoende indringend waarschuwt’ voor de gevolgen van mogelijke onderverzekering én dat hij de verzekeringnemers ‘voldoende deskundig en voldoende actief behulpzaam is’ bij het toetsen of sprake is van onderverzekering. Hoe frequent en hoe indringend die waarschuwingen moeten zijn en welke hulp voldoende is om de zorgplicht na te komen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, overweegt de rechtbank Den Haag recent.55x Rb. Den Haag 18 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9910, r.o. 4.13, waarin door de rechtbank verwezen wordt naar Hof Amsterdam 9 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2223. In die zaak verklaart de assurantietussenpersoon dat er periodiek gesproken is met verzekeringnemers en regelmatig is gewezen op het vaststellen van herbouwwaarden:

      ‘Ook heb ik talloze bezoeken afgelegd op de adressen van de verzekerde panden en ben (naar ik mij kan herinneren) bij zo’n beetje alle inspecties van de verzekeraars en gesprekken aanwezig geweest.’

      In e-mailcorrespondentie en in (telefoon)gesprekken is volgens de assurantietussenpersoon meerdere malen expliciet gesproken over het risico van onderverzekering en de noodzaak van het laten uitvoeren van waardebepalingen.56x Rb. Den Haag 18 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9910, r.o. 4.17 e.v. Onder verwijzing naar deze feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de verwijten aan het adres van de assurantietussenpersoon, inhoudende dat er een brandverzekering is afgesloten waarvan de verzekerde som evident tekortschoot en dat is nagelaten om de hoogte van de verzekerde som periodiek te (laten) toetsen, niet opgaan. Daarbij kent de rechtbank ook betekenis toe aan het feit dat de verzekeringnemer een professionele partij is, die een groot aantal panden bezit en haar bedrijf maakt van het verhuren van onroerend goed. Van zo’n partij mag volgens de rechtbank meer worden verwacht dan van een consument.

      Ook bij overdracht van een verzekeringsportefeuille moet de nieuwe assurantietussenpersoon onderzoeken of er sprake is van onderverzekering in de overgenomen portefeuille. Het is een eigen verplichting van de nieuwe tussenpersoon om dat te onderzoeken.57x Rb. Limburg 10 juni 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:4887, r.o. 3.3. De nieuwe assurantietussenpersoon mag er niet zonder meer op vertrouwen dat zijn voorganger de portefeuille correct heeft beheerd. Daaraan doet volgens de rechtbank Midden-Nederland niet af dat (1) de verzekerde som van de woning in kwestie slechts enkele maanden voor de overdracht was vastgesteld door de oude tussenpersoon, (2) in de tussenliggende periode slechts sprake was van waardedalingen van woningen, en (3) de nieuwe tussenpersoon langs de woning is gereden om te verifiëren of de herbouwwaarde hem reëel voorkwam.58x Rb. Midden-Nederland 1 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4455, S&S 2016/24 (Jagt/ASR en Verhoeven). Een assurantietussenpersoon kan nu eenmaal niet in alle gevallen zelfstandig inschatten of er sprake is van onderverzekering.59x De Jong 2020; Rb. Den Haag 18 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9910, r.o. 4.25.

      Uit de voorgaande voorbeelden uit de jurisprudentie kan slechts worden afgeleid dat wat van een assurantietussenpersoon in het kader van de periodieke controle in een concreet geval mag worden verwacht, moeilijk in abstracto kan worden beantwoord. Een ‘hard and fast rule’ is ook moeilijk te formuleren, terwijl dit voor de praktijk nu juist relevant is.60x Vgl. ook concl. A-G Spier, ECLI:NL:PHR:2012:BW1720 bij HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1720, RvdW 2012/835 (Rabo/Vd Broek). In het algemeen lijken regelmatige, specifieke aandacht voor de (verhouding tussen de) verzekerde som en de verzekerde waarde en het in specifieke bewoordingen waarschuwen voor de gevolgen van onderverzekering de sleutel tot succes. Een jaarlijkse algemene mailing die naar alle klanten wordt gestuurd of een (enkel) bericht waaraan geen opvolging wordt gegeven, lijkt indachtig de voornoemde jurisprudentie niet voldoende. Daarbij is verslaglegging essentieel, zo blijkt ook uit een recent arrest van het gerechtshof Amsterdam.61x Hof Amsterdam 9 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2376, JA 2019/129 m.nt. H.J. Delhaas.

      Een assurantietussenpersoon die verklaarde dat hij zich niet bewust was ‘van het gegeven dat de aankoopwaarde en de herbouwwaarde circa 4 miljoen euro kon schelen’, wordt verweten dat dit – de aankoopwaarde is niet per definitie (ongeveer) hetzelfde als de herbouwwaarde – nu juist kennis is waarover een assurantietussenpersoon had moeten beschikken. Het gerechtshof Amsterdam stelt aldus vast dat er sprake is van een beroepsfout. Delhaas stelt in haar noot bij dit arrest de vraag hoe de tussenpersoon dan wel had moeten handelen. Uit het arrest blijkt namelijk dat de tussenpersoon en de verzekeringnemer wel degelijk hebben gesproken over de herbouwwaarde en over het op enig moment laten doen van een taxatie. Delhaas antwoordt:

      ‘Als de tussenpersoon die gesprekken zou hebben afgerond met informatieverschaffing over het belang van de juiste verzekerde waarde, dan was er niets aan de hand geweest.’

    • 6 Gevolgen van maatregelen ter voorkoming van onderverzekering voor de zorgplicht van de assurantietussenpersoon

      De vraag dringt zich op of maatregelen ter voorkoming van onderverzekering, zoals de accresclausule in het Sauna Peize/Rabobank-arrest, gevolgen hebben voor de zorgplicht van de assurantietussenpersoon. Temeer omdat een assurantietussenpersoon door het gerechtshof Arnhem62x Hof Arnhem 10 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BL8047. in het bijzonder wordt verweten geen actie te hebben ondernomen tegen onderverzekering, in een geval waar het ging om een polis zonder indexeringsclausule. Met andere woorden, kan de assurantietussenpersoon zich verweren met een beroep op maatregelen in de polis ter voorkoming van onderverzekering, zoals een indexeringsclausule of een accresclausule? De rechtbank Zwolle-Lelystad oordeelt dat een beroep op de indexatieclausule de assurantietussenpersoon niet kan baten.63x Rb. Zwolle-Lelystad 18 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI7296, r.o. 4.3 en De Jong 2012, p. 48.

      In dit geval wordt de assurantietussenpersoon aansprakelijk gesteld voor de schade van de opdrachtgever, bestaande uit een op onderverzekering gebaseerde lagere dan gevraagde uitkering van de brandverzekeraar. De tussenpersoon wordt verweten dat hij heeft nagelaten het verzekerde bedrag in de gaten te houden. De rechtbank oordeelt:

      ‘Vervolgens zal, ook indien een jaarlijkse indexering van de verzekerde herbouwwaarde is overeengekomen, een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon periodiek de verzekerde herbouwwaarde moeten toetsen aan de werkelijke herbouwwaarde. Tevens zal hij moeten wijzen op de gevolgen van onjuistheid van die gegevens.’64x Rb. Zwolle-Lelystad 18 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI7296, r.o. 4.3 en De Jong 2012, p. 48.

      De assurantietussenpersoon is toerekenbaar tekortgeschoten in het nakomen van de op hem rustende verbintenis.

      Een indexeringsclausule ontslaat de assurantietussenpersoon ook niet van de verplichting periodiek aandacht te hebben voor de juistheid van de verzekerde bedragen.65x Van Velzen 2016/5.7.2.2. Recent nog voert een verzekerde in een procedure tegen de assurantietussenpersoon voor het gerechtshof ’s-Hertogenbosch66x Hof ’s-Hertogenbosch 11 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2125, r.o. 3.5.2. Het hof komt echter niet toe aan een oordeel over de stelling van de verzekerde dat de assurantietussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden met onderverzekering tot gevolg, omdat ‘een eventueel onvoldoende gevolggeven aan zijn zorgverplichting in dit opzicht (…) immers niet tot schade [heeft] geleid’, r.o. 3.5.4. aan dat de assurantietussenpersoon ‘zich er niet op mocht verlaten dat de indexeringsclausule eventuele waardestijgingen wel zou opvangen’.

      De rechtbank Amsterdam overweegt dat het in beginsel tot de taak van de assurantietussenpersoon behoort dat hij zich ervan vergewist dat de herbouwwaarde van een verzekerd pand juist wordt vastgesteld; een indexeringsclausule doet daaraan niet af.67x Rb. Amsterdam 23 mei 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW7167. In dit geval stuurt de assurantietussenpersoon de verzekerde meerdere brieven waarin hij op het gevaar van onderverzekering en op de gevolgen daarvan wijst, en ook – toen een reactie uitbleef – herinneringen aan zijn advies, de eerste keer telefonisch en de tweede keer schriftelijk. Niet valt in te zien wat de assurantietussenpersoon redelijkerwijs meer had moeten ondernemen. Er is dan ook geen sprake van schending van de zorgplicht door de assurantietussenpersoon.

      In dezelfde zin oordeelt de rechtbank Rotterdam. Een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon zal de verzekerde herbouwwaarde periodiek moeten laten toetsen aan de werkelijke herbouwwaarde. Als in de polis een indexering van de herbouwwaarde is overeengekomen, doet dit aan die verplichting niet af.68x Rb. Rotterdam 9 juli 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5664, NJF 2014/389, r.o. 4.13.

      De verplichting om periodiek aandacht te hebben voor onderverzekering geldt dus ook als er in de polis een indexatieclausule is opgenomen. Een index houdt tenslotte geen rekening met individuele waardeveranderingen door bijvoorbeeld aan- of verbouw van onroerende zaken of vervanging van specifieke zaken.69x Van Velzen 2016/5.7.2.2.

      Het arrest Sauna Peize/Rabobank maakt duidelijk dat de aanwezigheid van een accresclausule de assurantietussenpersoon niet ontslaat van zijn zorgplicht onderverzekering te voorkomen. De rechtbank ’s-Hertogenbosch oordeelde eerder in vergelijkbare zin in een geval waarin ook sprake was van een overdekkings- en restitutieclausule (accresclausule) op de bedrijfsschadeverzekering.70x Rb. ’s-Hertogenbosch 28 november 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:7224.

      De rechtbank ’s-Hertogenbosch diende te beoordelen of de assurantietussenpersoon tekortgeschoten was in zijn taak door er niet voor te waken dat wijzigingen regelmatig werden doorgegeven aan de verzekeraar en niet te attenderen op de mogelijke noodzaak om de verzekerde bedragen aan te passen om onderverzekering te voorkomen.

      Elk kwartaal een bezoek brengen aan de klant en een jaarlijks onderhoudsgesprek zijn niet voldoende. Bij die gesprekken is geen cijfermatige onderbouwing van de cijfers gevraagd, is geen overleg met boekhouders gepleegd, zijn geen jaarstukken opgevraagd, en is niet gelet op een eventuele overdekkings- en restitutieclausule op de bedrijfsschadeverzekering. Waarschuwingen werden alleen in algemene bewoordingen gegeven.

      Indachtig de hiervoor uiteengezette rechtspraak en het arrest Sauna Peize/Rabobank maakt de aanwezigheid van mogelijke maatregelen tegen onderverzekering, zoals een accresclausule of een indexeringsclausule, niet dat de assurantietussenpersoon achterover mag leunen. Net als in het geval dat er geen maatregelen ter voorkoming van onderverzekering zijn opgenomen in de polis, moet in het geval dat wel sprake is van dergelijke maatregelen de assurantietussenpersoon proactief blijven acteren. Dat houdt in dat hij periodiek aandacht moet hebben voor de (verhouding tussen de) verzekerde som en de verzekerde waarde, hiertoe informatie moet opvragen (zoals jaarcijfers en prognoses), of advies moet geven om een taxatie te laten uitvoeren. Voorts moet de assurantietussenpersoon in specifieke bewoordingen waarschuwen voor de gevolgen van onderverzekering. Hij doet er goed aan om alle acties vast te leggen om bewijsnood te voorkomen. Indien blijkt dat er sprake is van onderverzekering, dan moet de assurantietussenpersoon actie ondernemen; één keer een berichtje sturen/telefoontje plegen en ‘het verder maar laten voor wat het is’, is niet voldoende. Ook kan hij er niet mee volstaan om enkel het advies te geven om een taxatie te verrichten. Hij zal ook echt stil moeten staan bij de risico’s die zijn klant loopt als zo’n taxatie niet wordt verricht, en zijn klant expliciet op die risico’s moeten wijzen. Dit alles zo dat de assurantietussenpersoon zijn klant in staat stelt om geïnformeerd een beslissing te nemen. Doet hij dit op een begrijpelijke en inzichtelijke manier, dan is hij allicht nog geen Superman, maar heeft hij wel gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot. En dat is wat van hem verwacht mag worden.

    Noten

    • * Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
    • 1 HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298, NJ 2019/425 m.nt. J. Spier, NJB 2019/1935, NTHR 2019/6, p. 292; RvdW 2019/947 (Sauna Peize/Rabobank).

    • 2 Zie ook J. Spier in zijn noot bij HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298, NJ 2019/425.

    • 3 F. van der Woude, E.M. van Orsouw & J.S. Overes, Kroniek zorgplicht assurantietussenpersoon, AV&S 2017, afl. 6, p. 32-43.

    • 4 Zie concl. A-G Rank-Berenschot voor HR 6 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:559, onder 2.7, waarin verwezen wordt naar Marsh B.V., Haverkorn van Rijsewijk. Assurantietermen en wetsartikelen, Rotterdam: Wyt 2001, p. 17-18 en H. van Barneveld, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, Deventer: Kluwer 1984, p. 251.

    • 5 HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298, NJ 2019/425 m.nt. J. Spier, NJB 2019/1935, NTHR 2019/6, p. 292, RvdW 2019/947 (Sauna Peize/Rabobank), r.o. 2.1.

    • 6 Idem.

    • 7 Idem.

    • 8 De deskundige lijkt ervan uit te gaan dat de omzetcijfers van mei 2005 op het moment van de brand op 7 juni 2005 nog niet bekend waren.

    • 9 Hof Arnhem-Leeuwarden 21 november 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10201, AR 2017/6240, r.o. 5.22.

    • 10 Idem, r.o. 5.23.

    • 11 HR 6 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1298, NJ 2019/425 m.nt. J. Spier.

    • 12 W.G.A. van Gerner & H.T. Vos, Verzekerde som, in: W.M.A. Kalkman, W.G.A. van Gerner & K.J.L. Verschoor (red.), Compendium verzekeringsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2019/17.4.1.

    • 13 Van Gerner & Vos 2019, 17.4.2.1-17.4.2.4.

    • 14 P.J.M. Drion & J.D. van de Meent, Verbrugging/onderverzekering, in: N. van Tiggele-van der Velde e.a. (red.), Verzekering ter beurze (Serie Onderneming en Recht, deel 67), Deventer: Wolters Kluwer 2011/XIII.5.5.

    • 15 L. Schuurs, De assurantietussenpersoon, in: W.M.A. Kalkman, W.G.A. van Gerner & K.J.L. Verschoor (red.), Compendium verzekeringsrecht, Den Haag: Sdu Uitgevers 2019/1.5.5.

    • 16 C.J. de Jong, De privaatrechtelijke zorgplicht van de verzekeringstussenpersoon, in: M.L. Hendrikse, Ph.H.J.G. van Huizen & J.G.J. Rinkes (red.), Verzekeringsrecht (Recht en Praktijk, nr. VR2), Deventer: Wolters Kluwer 2019/3.4; S.Y.Th. Meijer, Oververzekering en onderverzekering, AV&S 2018/24; en zie verder I. van Velzen, De assurantietussenpersoon, in: S.Y.Th. Meijer e.a. (red.), Zicht op toezicht in de verzekeringssector (Recht en Praktijk, nr. VR6), Deventer: Wolters Kluwer 2016/5.7.

    • 17 HR 22 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2205, NJ 1997/718 m.nt. M.M. Mendel, VR 1997/97 m.nt. T.J. Dorhout Mees (Korea Holland Trading/Generale Bank Nederland), r.o. 3.5 en 3.6.

    • 18 HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2537, NJ 1999/586 m.nt. M.M. Mendel (Van Dam/Rabobank), r.o. 3.3.

    • 19 HR 29 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2837, NJ 1999/651 m.nt. P. Clausing (Scheck/Gebroeders Sluyter), r.o. 3.6.

    • 20 Hof Arnhem-Leeuwarden 23 september 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7314, JA 2014/137 m.nt. E.J. Wervelmann, r.o. 4.2; en zie ook R.M. Vriesendorp-van Seumeren, De positie van de assurantietussenpersoon en zijn relatie tot de verzekeringnemer en de verzekeraar (diss. Amsterdam UvA), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1989, p. 214 e.v.

    • 21 De Jong 2019/3.4; vgl. ook Rb. Midden-Nederland 1 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:445, S&S 2016/24 (Jagt/ASR en Verhoeven); zie ook Vriesendorp 1989, p. 221 e.v.

    • 22 De Jong 2019/3.4.

    • 23 HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122, NJ 2003/375 m.nt. M.M. Mendel, JOR 2003/76 m.nt. R. Feunekes (Brals/Octant), r.o. 3.4.1.

    • 24 Schuurs 2019/1.5.5.

    • 25 HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122, NJ 2003/375 m.nt. M.M. Mendel, JOR 2003/76 m.nt. R. Feunekes (Brals/Octant), r.o. 3.4.1.

    • 26 HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6693, JOR 2012/219 m.nt. B.M. Jonk-van Wijk en N. de Boer (Rabobank/Erdem Beheer).

    • 27 Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017.

    • 28 Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017. Zie ook concl. A-G Langemeijer voor HR 2 september 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BQ7062, onder 2.2.

    • 29 Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017. Zie ook concl. A-G Spier voor HR 8 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW1720, onder 3.7.

    • 30 Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017.

    • 31 Rb. Midden-Nederland 3 februari 2016, ELCI:NL:RBMNE:2016:420, JA 2016/62, r.o. 2.4-2.5.

    • 32 GC Kifid 2 september 2015, nr. 2015-248.

    • 33 Rb. Midden-Nederland 3 juni 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:3683, JA 2015/130 m.nt. E.M. van Orsouw & H.J. Lubbers.

    • 34 C.J. de Jong, Hoever reikt de nazorgplicht van een verzekeringstussenpersoon?, AV&S 2020/2; De Jong 2019/3.4 en C.J. de Jong, De reikwijdte van de privaatrechtelijke zorgplicht van de verzekeringstussenpersoon, in: M.L. Hendrikse & J.G.J. Rinkes (red.), Knelpunten in het verzekeringsrecht (deel 3), Zutphen: Paris 2012, p. 40 e.v.

    • 35 HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9900, NJ 2005/92, S&S 2005/96 (Poort/Stoppels).

    • 36 Hof Amsterdam 17 augustus 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN8267, JA 2010/145.

    • 37 Hof ’s-Hertogenbosch 11 januari 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BP3896, JA 2011/53 en HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1720, NJB 2012/1423, RAV 2012/87, RvdW 2012/835.

    • 38 HR 11 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2805, NJ 1999/650 m.nt. P. Clausing.

    • 39 HR 9 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2537, NJ 1999/586 m.nt. M.M. Mendel (Van Dam/Rabobank); HR 10 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0122, NJ 2003/375 m.nt. M.M. Mendel, JOR 2003/76 m.nt. R. Feunekes (Brals/Octant).

    • 40 Van Velzen 2016/5.7.2.2.

    • 41 Hof Arnhem 27 januari 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BI2401, RAV 2009/40.

    • 42 Van Velzen 2016/5.7.2.2.

    • 43 Rb. Zwolle-Lelystad 18 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI7296, r.o. 4.3 en De Jong 2012, p. 48.

    • 44 Hof Arnhem 27 januari 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BI2401, RAV 2009/40.

    • 45 Van Velzen 2016/5.7.2.2; De Jong 2012, p. 47-48.

    • 46 Hof Leeuwarden 8 november 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU3585, RAV 2012/27 (Scholtens Assurantieadviseurs).

    • 47 Van Velzen 2016/5.7.2.2; vgl. Rb. Rotterdam 9 juli 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5664, NJF 2014/389, r.o. 4.26.

    • 48 Hof Amsterdam 25 februari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:569 (Interflow Holding/Van Lanschot Chabot), r.o. 3.19-3.20.

    • 49 Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017.

    • 50 Rb. Midden-Nederland 19 juni 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3099, S&S 2014/23.

    • 51 Van der Woude, Van Orsouw & Overes 2017.

    • 52 Hof Arnhem 10 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BL8047 en De Jong 2012, p. 48-49.

    • 53 Hof ’s-Hertogenbosch 10 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1518, r.o. 6.17.

    • 54 Rb. ’s-Hertogenbosch 28 november 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:7224.

    • 55 Rb. Den Haag 18 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9910, r.o. 4.13, waarin door de rechtbank verwezen wordt naar Hof Amsterdam 9 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2223.

    • 56 Rb. Den Haag 18 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9910, r.o. 4.17 e.v.

    • 57 Rb. Limburg 10 juni 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:4887, r.o. 3.3.

    • 58 Rb. Midden-Nederland 1 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4455, S&S 2016/24 (Jagt/ASR en Verhoeven).

    • 59 De Jong 2020; Rb. Den Haag 18 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:9910, r.o. 4.25.

    • 60 Vgl. ook concl. A-G Spier, ECLI:NL:PHR:2012:BW1720 bij HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1720, RvdW 2012/835 (Rabo/Vd Broek).

    • 61 Hof Amsterdam 9 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2376, JA 2019/129 m.nt. H.J. Delhaas.

    • 62 Hof Arnhem 10 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BL8047.

    • 63 Rb. Zwolle-Lelystad 18 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI7296, r.o. 4.3 en De Jong 2012, p. 48.

    • 64 Rb. Zwolle-Lelystad 18 februari 2009, ECLI:NL:RBZLY:2009:BI7296, r.o. 4.3 en De Jong 2012, p. 48.

    • 65 Van Velzen 2016/5.7.2.2.

    • 66 Hof ’s-Hertogenbosch 11 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2125, r.o. 3.5.2. Het hof komt echter niet toe aan een oordeel over de stelling van de verzekerde dat de assurantietussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden met onderverzekering tot gevolg, omdat ‘een eventueel onvoldoende gevolggeven aan zijn zorgverplichting in dit opzicht (…) immers niet tot schade [heeft] geleid’, r.o. 3.5.4.

    • 67 Rb. Amsterdam 23 mei 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW7167.

    • 68 Rb. Rotterdam 9 juli 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:5664, NJF 2014/389, r.o. 4.13.

    • 69 Van Velzen 2016/5.7.2.2.

    • 70 Rb. ’s-Hertogenbosch 28 november 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:7224.

Reageer

Tekst