De impact op de relatie tussen een bank en haar cliënt van DNB’s ‘Good Practices’ ten aanzien van...

DOI: 10.5553/MvV/157457672019029012003
Artikel

De impact op de relatie tussen een bank en haar cliënt van DNB’s ‘Good Practices’ ten aanzien van fiscale integriteitsrisico’s

Trefwoorden fiscale integriteit, zorgplicht, integriteitstoezicht, belastingontwijking, cliëntonderzoek
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
  • Toon PDF
  • Toon volledige grootte
  • Auteursinformatie

    Mr. S. van Norden

    Mr. S. van Norden (Dispute Resolution) is werkzaam bij Baker McKenzie te Amsterdam.

    M. Ruigrok LL.M.

    M. Ruigrok, LL.M. (Tax) is werkzaam bij Baker McKenzie te Amsterdam.

    Mr. R.T. van Ginneken

    Mr. R.T. van Ginneken (Banking & Finance) is werkzaam bij Baker McKenzie te Amsterdam.

  • Statistiek

    Dit artikel is keer geraadpleegd.

    Dit artikel is 0 keer gedownload.

  • Citeerwijze

    Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel

    Mr. S. van Norden, M. Ruigrok LL.M. en Mr. R.T. van Ginneken, 'De impact op de relatie tussen een bank en haar cliënt van DNB’s ‘Good Practices’ ten aanzien van fiscale integriteitsrisico’s', MvV 2019, p. 432-438

    Download RIS Download BibTex

    • 1 Inleiding

      Sinds juli van dit jaar kent Nederland een aantal nieuwe spelers in de strijd tegen belastingontduiking en belastingontwijking: banken die onder toezicht staan van De Nederlandsche Bank (DNB). Als onderdeel van haar integriteitstoezicht op banken publiceerde DNB namelijk de verstrekkende ‘Good Practices. Fiscale Integriteitsrisico’s bij cliënten van banken’1xOnline te raadplegen op www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-237752.pdf. (hierna: Good Practices), met als doel banken te helpen bij het formuleren van beleid om integriteitsrisico’s door belastingontduikende of belastingontwijkende cliënten te mitigeren.2xDNB publiceerde ook ‘Good Practices. Fiscale integriteitsrisico’s voor Trustkantoren 2019’, maar die laten we in dit artikel verder buiten beschouwing.

      De Good Practices roepen de nodige vragen op, onder andere ten aanzien van de formele en materiële basis waarop de Good Practices zijn uitgevaardigd, de wijze waarop banken fiscale risico’s kunnen beoordelen, de beoogde wijze van implementatie en de reikwijdte van het mandaat van DNB. Deze vragen zijn des te prangender nu toepassing van de Good Practices kan leiden – en in de praktijk al leidt – tot het beëindigen van cliëntrelaties, hetgeen kan conflicteren met civielrechtelijke verplichtingen van de bank jegens haar cliënten.

    • 2 Aanleiding voor de formulering van de Good Practices

      Van oudsher staat Nederland bekend om zijn gunstige vestigingsklimaat voor multinationals. De deelnemingsvrijstelling, de fiscale eenheid, het ruime aanbod aan belastingverdragen en bilaterale investeringsverdragen zijn allemaal voorbeelden die Nederland als vestigingsland aantrekkelijk maken.

      Het behoeft weinig toelichting dat na de publicatie van de Panama Papers, de Paradise Papers, LuxLeaks en de discussie over de dividendbelasting de discussie over fiscale integriteit alleen maar is toegenomen. Deze discussie spitst zich niet alleen toe op criminele belastingontduiking, maar ook steeds meer op (veelal legale) vormen van belastingontwijking die in de publieke opinie steeds vaker als maatschappelijk onacceptabel worden ervaren.3xVgl. H. van den Hurk, Fiscale integriteit, it takes two to tango…, TvCo 2019, afl. 4, p. 290-294.

      De oproep aan met name multinationals om het betalen van hun fair share aan belastingen wordt steeds groter. Het besef van overheden dat dit enkel op internationaal niveau geregeld kan worden, heeft geresulteerd in meerdere grensoverschrijdende initiatieven, zoals het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), maar ook de Anti-Tax Avoidance Directive van de EU.4xRichtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt, PbEU 2016, L 193/1

      Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen kwam DNB tot de conclusie dat er een afnemende maatschappelijke tolerantie is voor fiscaal gerichte constructies. Deze ontwikkelingen vormden tevens aanleiding voor DNB om het toezicht op de poortwachtersrol van financiële instellingen in het bestrijden van financieel-economische criminaliteit, en het voorkomen van betrokkenheid van financiële instellingen bij maatschappelijk onbetamelijke vormen van agressieve fiscale constructies, als een van de speerpunten in haar toezichtagenda voor de komende jaren op te nemen.5xDNB, Visie op Toezicht 2018-2022, p. 31 (online te raadplegen op www.dnb.nl/binaries/DNB%20VoT%202018%202022_tcm46-366240.pdf?2019121614). In dat kader publiceerde DNB in augustus 2019 de Good Practices.

    • 3 Waar gaan de Good Practices over?

      In de Good Practices schrijft DNB dat banken, als onderdeel van hun integere bedrijfsuitoefening, maatregelen moeten nemen ter mitigatie van integriteitsrisico’s die ontstaan door belastingontduiking en belastingontwijking. Vervolgens biedt DNB de banken handvatten hoe zij in de praktijk invulling kunnen geven aan de identificatie en beheersing van deze risico’s. De eerste good practices die DNB in het document beschrijft, zien op de scan van de cliëntenportefeuille en de impactanalyse, zodat de bank de risico’s kan identificeren. Vervolgens geeft DNB good practices weer met betrekking tot het opstellen van de ‘integrity risk appetite’, aan de hand waarvan de bank kan beoordelen of de geïdentificeerde risico’s acceptabel zijn of maatregelen noodzakelijk zijn. De door DNB genoemde good practices over het onderzoek naar individuele cliënten helpen banken vervolgens bij de vaststelling of de ingeschatte risico’s zich daadwerkelijk materialiseren. Tot slot geeft DNB good practices om bestaande procedures en maatregelen – zoals transactiemonitoring en training en awareness van medewerkers – toepasbaar te maken voor de beheersing van fiscale integriteitsrisico’s.

    • 4 Nieuw aspect

      Dat belastingontduiking een integriteitsrisico met zich brengt, is op zich niets nieuws. Belastingontduiking is immers strafbaar en banken dienen integriteitsrisico’s die kunnen ontstaan als gevolg van strafbaar handelen van cliënten te mitigeren. Reeds in 2015 werden fiscale integriteitsrisico’s besproken in het document ‘De integriteitrisicoanalyse. Meer waar dat moet, minder waar dat kan’.6xOnline te raadplegen op www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-234068.pdf. In dit document geeft DNB aan dat banken alert moeten zijn op fiscale risico’s als onderdeel van haar eigen integriteitsrisico. Hierbij kunnen banken letten op cliënten die gebruik maken van complexe, ondoorzichtige constructies, medewerkers adviseren over mogelijkheden tot fiscale ontduiking, en cliënten die zijn gevestigd in niet-transparante jurisdicties. In deze guidance uit 2015 wordt niet met zoveel woorden gesproken over belastingontwijking. In dat opzicht bieden de Good Practices iets nieuws. Middels de Good Practices wil DNB banken onder haar toezicht bewegen om fiscale integriteitsrisico’s die voortvloeien uit belastingontwijking op te nemen in hun risicoanalyse en conform die analyse risicogebaseerde maatregelen te nemen teneinde die risico’s te mitigeren.7xZie ook de reactie van DNB op de consultatiereacties van de Good Practices (online te raadplegen op www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-237755.pdf). Enkele partijen gaven aan in hun reactie op de consultatieversie van de Good Practices dat legale vormen van belastingontwijking uitgezonderd zouden moeten zijn van de Good Practices. DNB ziet dit echter anders en stelt expliciet dat belastingontwijking nadrukkelijk binnen de reikwijdte van de Good Practices blijft.

    • 5 Wettelijke basis

      DNB baseert de Good Practices op de Wet op het financieel toezicht (Wft), het op de Wft gebaseerde Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).8xAlinea 2.3 van de Good Practices. De Wwft ziet op het beheersen van integriteitsrisico’s in verband met witwassen en het financieren van terrorisme. De Wft en het Bpr zijn gericht op het beheersen van integriteitsrisico in brede zin.9xC.W.M. Lieverse & M.L. Louisse, Banken, in: B. Snijder-Kuipers & A.T.A. Tillema (red.), Handboek Wwft, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 49. Dit zijn regels van bestuursrechtelijke aard. DNB houdt toezicht op de naleving van deze regels en geeft in dat kader op verschillende manieren ‘guidance’ aan de banken over hoe zij deze regels moeten nakomen, bijvoorbeeld door het opstellen van beleidsregels en leidraden, maar ook door het publiceren van good practices. Wanneer we echter in deze regels op zoek gaan naar de wettelijke basis voor het uitvaardigen van de good practices, valt op dat deze wettelijke basis niet vanzelfsprekend is.

      Op grond van art. 2a-2f Wwft dient de bank maatregelen te nemen om integriteitsrisico’s te beheersen die zien op witwassen en het financieren van terrorisme. Belastingontduiking is een integriteitsrisico dat rechtstreeks samenhangt met witwassen. Immers, er moet sprake zijn van een misdrijf als gronddelict waaruit de witwashandelingen afkomstig zijn. Dit kan ook een fiscaal misdrijf zijn zoals belastingontduiking.10xHR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6712 en HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2774. Belastingontwijking is echter niet strafbaar. De Wwft kan daarom naar onze mening niet als basis dienen voor het beheersen van fiscale integriteitsrisico’s die uit belastingontwijking kunnen voortvloeien.

      Art. 3:10 lid 1 sub b-d Wft bevat, kort gezegd, de plicht voor banken om een integere bedrijfsuitoefening te bewaken. Art. 10 Bpr bepaalt dat deze verplichting haar neerslag vindt in procedures en maatregelen en dat banken zorg dragen voor een systematische analyse van integriteitsrisico’s. Het doel van art. 3:10 sub b-d Wft is om te voorkomen dat een bank relaties aangaat met partijen die het vertrouwen in de bank en de financiële markten kunnen schaden. Wederom, voor wat betreft belastingontduiking valt in te zien hoe dit het vertrouwen in de bank kan schaden. Bij belastingontwijking ligt dit genuanceerder. De vraag naar de rol van financiële instellingen bij criminele activiteiten is van een geheel andere orde dan de vraag in welke mate DNB van banken mag verwachten dat zij cliënten weren die zich bezighouden met op zichzelf bezien legale activiteiten.11xF.M.A. ’t Hart, Rondom het nieuws. Verboden legaliteit?, TFR 2019, afl. 9, p. 497-500. Het is niet direct in te zien dat belastingontwijking op zich, zonder bijkomende omstandigheden, het vertrouwen in de banken en financiële markten schaadt en daadwerkelijk leidt tot een integriteitsrisico voor de bank.

      Het uitgangspunt van DNB is dat zij het toezicht op de naleving van de Wft en Wwft gezamenlijk behandelt. Banken kunnen op dezelfde wijze invulling geven aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft en de Wft, zodat in één beweging aan de verplichtingen uit beide wetten wordt voldaan. Zoals hiervoor beschreven, bestaat voor wat betreft belastingontduiking inderdaad overlap tussen de Wft en de Wwft. Onderdeel van een integere bedrijfsuitoefening (zoals geregeld in de Wft) is immers ook het waken voor risico’s die te maken kunnen hebben met witwassen (zoals geregeld in de Wwft). De verplichtingen uit de Wft en Wwft kunnen echter niet op één hoop worden geveegd voor wat betreft belastingontwijking, aangezien belastingontwijking niet strafbaar is, en niet tot witwassen kan leiden.

      Tevens is de reikwijdte van de Wft beperkter dan de reikwijdte van de Wwft. Zo vallen Nederlandse bijkantoren van in de EU gevestigde banken niet onder art. 3:10 Wft, maar wel onder art. 2a-2f Wwft (art. 1a lid 2 Wwft). Desalniettemin meent DNB dat de Good Practices ook van toepassing zijn op in Nederland gelegen bijkantoren van andere EU-banken. De basis hiervoor lijkt echter wankel voor wat betreft belastingontwijking, nu dit om voornoemde redenen niet onder de Wwft valt en deze bijkantoren niet onderworpen zijn aan art. 3:10 Wft.

      Tot slot merken wij op dat Nederlandse banken met een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming in een niet-EU/EEA-lidstaat, zorg dienen te dragen dat het bijkantoor/de dochteronderneming de Wwft naleeft, mits de lokale wettelijke voorschriften ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme minder verstrekkend zijn dan de Wwft (art. 2 Wwft). Deze bijkantoren/dochterondernemingen kunnen dus ook binnen de reikwijdte van de Good Practices vallen. Bij de naleving van de Good Practices kunnen deze bijkantoren/dochterondernemingen te maken krijgen met conflicterende regels in het land van vestiging. Ook kunnen deze bijkantoren/dochterondernemingen onder toezicht staan van lokale toezichthouders die hun eigen visie hebben op integere bedrijfsuitoefening en zich niet per definitie conformeren aan de visie van DNB. Over hoe met deze conflicterende verplichtingen moet worden omgegaan, biedt DNB in de Good Practices helaas geen handreikingen.

    • 6 Fiscale kwalificaties

      De formele grondslag daargelaten, stellen de Good Practices banken voor de ingewikkelde opgave om, op basis van hun risk appetite, na te gaan of bij hun cliënten mogelijk sprake is van belastingontduiking of belastingontwijking. Dit is geen eenvoudige klus. Het vaststellen van een belastingstatus is gecompliceerd. Een dergelijke vaststelling vereist kennis op het gebied van fiscale wetten, verdragen ter voorkoming van dubbele belasting, rechtspraak en eventuele afspraken met de Belastingdienst. Met name in grensoverschrijdende structuren is dit geen sinecure.

      Daar komt bij dat DNB een onderscheid maakt tussen ‘belastingontduiking’, ‘belastingontwijking’ en ‘belastingoptimalisatie’ zonder deze begrippen te definiëren. Belastingontduiking en belastingontwijking acht DNB maatschappelijk onwenselijk en dus draagt dit volgens DNB een hoog integriteitsrisico met zich. Belastingoptimalisatie heeft daarentegen een beperkt integriteitsrisico en brengt volgens DNB geen integriteitsrisico met zich mee (zie figuur 1).

      Schematische weergave fiscale motieven en integriteitsrisico’s (p. 8 van DNB’s Good Practices)
      /xml/public/xml/alfresco/Periodieken/MvV/MvV_2019_12

      Het gevolg van belastingontduiking en belastingontwijking is in principe hetzelfde: belastingplichtigen betalen minder belasting. Het verschil zit in de wijze waarop dit gebeurt. Belastingontduiking is het opzettelijk benadelen van de schatkist door in strijd met wet- en regelgeving te handelen. Belastingontwijking (en belastingoptimalisatie) is het gebruiken van mogelijkheden die de wet biedt. Het gebruik maken van wettelijke mogelijkheden is een legale manier van optimalisatie, ook wel bekend als fiscale (tax) planning. Ofwel: het ontduiken van belasting is strafbaar, ontwijken en optimaliseren zijn dat niet.

      Bij gebrek aan specifieke richtlijnen van DNB omtrent de terminologie moeten banken zelf invulling geven aan het begrip belastingontwijking en de afbakening van belastingontwijking ten opzichte van belastingoptimalisatie. Een mogelijke aanpak is om aan te sluiten bij het verschil tussen fiscale planning en agressieve fiscale planning. In het kader van de implementatie van de EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies12xRichtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. geeft de Nederlandse wetgever de volgende definitie van agressieve fiscale planning:13xKamerstukken II 2018/19, 35255, 4, p. 4, waarin wordt verwezen naar de Aanbeveling van de Commissie van 6 december 2012 over agressieve fiscale planning (2012/772/EU) (PbEU 2012, L 338), par. 2.

      ‘Agressieve fiscale planning houdt in dat wordt geprofiteerd van de technische details van een belastingsysteem of van incongruenties tussen twee of meer belastingsystemen met als doel de verschuldigdheid van belasting te verminderen. Agressieve fiscale planning kan veel verschillende vormen aannemen en onder meer leiden tot dubbele aftrek (hetzelfde verlies wordt zowel in de bronstaat als in de woonstaat afgetrokken) en dubbele niet-heffing (inkomen dat in de bronstaat niet wordt belast, wordt in de woonstaat vrijgesteld).’

      Maar zonder duidelijke richtlijnen van DNB is de grens tussen wat volgens DNB wel en niet toelaatbaar is onduidelijk, en dit leidt tot onzekerheid voor banken en hun cliënten.

    • 7 Mandaat DNB

      Het toezicht op de integere bedrijfsuitoefening van banken kan niet los worden gezien van het gedrag van de cliënten van banken. De cliënten van banken kunnen met hun handelen immers het vertrouwen in banken ernstig schaden, in het bijzonder wanneer zij strafbare feiten plegen. Echter, aan dit toezicht zat van oudsher maar een beperkte fiscale dimensie. Dat is ook logisch. Banken spelen vaak geen rol in het opzetten van belastingconstructies – dan wel belastingontwijkende constructies – en beschikken over het algemeen niet over voldoende informatie om belastingontduiking of -ontwijking bij hun cliënten te identificeren. Daar lijkt nu verandering in te zijn gekomen.

      DNB onderkent in de Good Practices dat niet iedere medewerker binnen de bank die zich bezighoudt met Know Your Client (KYC) en cliëntintake specialistische kennis heeft van (internationale) fiscale wet- en regelgeving. DNB verwacht van banken dat zij hun medewerkers opleiden en eventueel externe expertise inwinnen. Dit roept de vraag op waarom van banken een dergelijke investering wordt gevraagd, nu we in Nederland al overheidsinstanties hebben die in staat zijn om fiscale controles uit te voeren. Het is immers de taak van de Belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en het Openbaar Ministerie om strafbare fiscale praktijken op te sporen en te vervolgen. Op grond van die controle zouden banken vervolgens kunnen beoordelen of ten aanzien van individuele cliënten sprake is van een fiscaal integriteitsrisico. De Good Practices brengen deze inhoudelijke beoordelingen echter tevens binnen de reikwijdte van de bancaire cliënttoets.14xR. Hein & R. Russo, De bank, de klant en de belastingmoraal, TvCo 2019, afl. 4, p. 254-262.

    • 8 Naleving van de Good Practices

      DNB benadrukt dat de Good Practices niet juridisch bindend zijn. Banken kunnen volgens DNB naar eigen inzicht gebruik maken van de Good Practices, maar zijn hiertoe niet verplicht. Banken hebben de vrijheid de regelgeving op andere wijze na te komen. De Good Practices kunnen wellicht het beste onder de noemer ‘soft law’ worden geschaard.15xVgl. V.P.G. de Serière & B.C.G. Jennen, De betekenis van ‘soft law’ in de financiële toezichtwetgeving, Ondernemingsrecht 2017/143, die ‘soft law’ definiëren als ‘alle uitingen van de Nederlandse en Europese financiële toezichthouders die niet formeel juridisch bindend zijn voor financiële ondernemingen, maar wel (indirecte) juridische effecten kunnen hebben en gericht zijn op het bewerkstelligen van effecten in de praktijk’.

      Financiële instellingen zullen zich echter al snel conformeren aan de visie van DNB, vanwege de vrees van handhavingsmaatregelen en de daarmee gepaard gaande reputatierisico’s. Dat geldt temeer gezien het verscherpte toezicht van de laatste tijd en de door DNB recent toegepaste, en in de media breed uitgemeten, handhaving. Financiële instellingen hebben de recordschikking met ING, de boete en dwangsom aan de Rabobank en het (op dit moment nog niet afgeronde) onderzoek bij ABN AMRO vers in het geheugen.

      Daarnaast vermeldt DNB in de Good Practices expliciet dat de risk appetite van de bank wordt meegenomen in het jaarlijkse rapport dat DNB over iedere bank opstelt, waarin zij alle (reputatie)risico’s van de bank in kaart brengt, en de bank ‘huiswerk’ meegeeft.16xGood Practices, p. 23. Dit rapport wordt ook wel de Supervisory Review and Evaluation Process (SREP) genoemd. Ook vermeldt DNB dat de Good Practices niet uitputtend zijn en niet per definitie in alle gevallen als voldoende zijn aan te merken. Wij verwachten dan ook dat de Good Practices in de praktijk zullen fungeren als minimumeisen.17xZie ook V.S.T. Leenders, Noblesse oblige: de rol van belastingadviseurs bij de fiscale integriteitsrisico’s voor banken en trustkantoren, WFR 2019/171.

    • 9 Impact op de relatie tussen de bank en de cliënten

      Zoals hiervoor gesignaleerd, verwacht DNB van banken dat zij een complexe fiscale analyse uitvoeren bij bestaande en nieuwe cliënten. Op het moment dat de bank vervolgens tot de conclusie komt dat de (potentiële) cliënt niet voldoet aan de risk appetite van de bank, is de vraag: wat nu? Volgens DNB is een ‘good practice’ om in dat geval het exittraject in te gaan. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden, namelijk de situatie dat sprake is van een nieuwe cliënt (de acceptatiefase) en de situatie dat sprake is van een bestaande cliëntrelatie.

      9.1 Acceptatiefase

      Uit hoofde van het principe van contractsvrijheid staat het een bank in beginsel vrij om een overeenkomst met een potentiële cliënt te weigeren. Die vrijheid is voor banken echter niet onbeperkt. Het beschikken over een bankrekening wordt namelijk noodzakelijk geacht om in volle omvang aan het maatschappelijk verkeer te kunnen deelnemen. Deze discussie speelde reeds in de jaren zeventig, toen ABN weigerde rekeningen te openen voor klanten die bij AMRO waren opgestapt in verband met het Shell/Zuid-Afrika-beleid van AMRO.18xZie J.J. Nagelkerke, De weigering door een bankinstelling om een rekening te openen: een vorm van tegenboycot?, NJB 1977, p. 789-794.

      Consumenten hebben tegenwoordig, als gevolg van de implementatie van de betaalrekeningenrichtlijn (Richtlijn 2014/92/EU), recht op een basisbetaalrekening (art. 4:71f-71j Wft). De mogelijkheden voor een bank om de opening van een basisbetaalrekening voor consumenten te weigeren zijn beperkt. In het bijzonder bevat art. 4:71g Wft een limitatieve opsomming van gronden waarop een bank kan weigeren een basisbetaalrekening voor een consument te openen. In één geval is de bank verplicht om te weigeren een basisbetaalrekening voor een consument te openen, namelijk als de bank bij het openen van de basisbetaalrekening niet kan voldoen aan haar verplichtingen uit de Wwft (art. 4:71f lid 1 Wft). De Good Practices noemen art. 4:71f-71j Wft overigens niet. Vermoedelijk is de reden hiervan dat DNB met de Good Practices vooral handreikingen biedt bij het mitigeren van het soort fiscale integriteitsrisico’s dat zich in de praktijk vaker voordoet bij cliënten die rechtspersoon zijn, waaronder (agressieve) tax planning.19xDit blijkt bijv. uit het op p. 21 van de Good Practices opgenomen stappenplan om onderzoek naar fiscale integriteitsrisico’s van individuele cliënten uit te voeren. Dit stappenplan gaat uit van cliënten die rechtspersoon zijn en niet van cliënten die natuurlijk persoon zijn (laat staan consumenten). Zo spreekt DNB over het analyseren van structuurtekeningen en het verkrijgen van inzicht in de fiscale ratio achter de actuele eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt, alsmede de relevante geldstromen tussen de betrokken vennootschappen.

      Ten aanzien van zakelijke partijen (dat wil zeggen niet consumenten) bevat de Wft geen uitdrukkelijk recht op een basisbetaalrekening. Echter, ook ten aanzien van zakelijke partijen kan de bank op grond van haar maatschappelijke functie en haar daarmee corresponderende bijzondere zorgplicht verplicht zijn een bankrekening te verstrekken aan een nieuwe cliënt.20xRb. Amsterdam 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144, r.o. 4.4 en 4.5. Deze zorgplicht geldt ook voor (nog) niet-bestaande cliënten, omdat de zorgplicht zich uitstrekt over derden met wier belangen de bank rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.21xHR 9 januari 1998, NJ 1999/285. De Rechtbank Amsterdam heeft recent overeenkomstig geoordeeld in een geschil tussen Project C en ABN AMRO. Project C wilde deelnemen aan het Experiment gesloten cannabisketen en wilde een bankrekening openen bij ABN AMRO. ABN AMRO had dit geweigerd, omdat sprake zou zijn van een integriteitsgevoelige sector en (dus) een hoog risicoprofiel. De voorzieningenrechter gebood ABN AMRO om een bankrekening te verschaffen aan Project C uit hoofde van de hiervoor genoemde maatschappelijke functie en bijzondere zorgplicht. Aan het verschaffen van de bankrekening mocht ABN AMRO wel voorwaarden verbinden, waaronder de voorwaarde dat de bankrekening zou worden opgeheven als Project C niet de benodigde vergunning zou krijgen.22xRb. Amsterdam 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144.

      In de gevallen waarin het de bank wel is toegestaan een potentiële cliënt te weigeren, bestaat voor de cliënt in theorie de mogelijkheid om zich te wenden tot een bank met een andere (lees: hogere) risk appetite. De vraag daarbij is echter wel of er veel verschil zal bestaan in de risk appetite van verschillende banken. Zoals hiervoor al opgemerkt, zijn de afgelopen jaren in het bijzonder de grote banken onder het vergrootglas van DNB gelegd voor wat betreft hun KYC en cliëntacceptatieprocedures. Dit heeft bij de banken tot een grote risicoaversie geleid. Daardoor kunnen cliëntacceptatieprocedures tegenwoordig lange tijd in beslag nemen, met als gevolg dat het maanden kan duren voordat een onderneming kan beschikken over een betaalrekening. Dit kan van grote invloed zijn op de continuïteit van ondernemingen.

      9.2 Bestaande cliëntrelatie

      Het wordt voor de bank nog lastiger als reeds sprake is van een bestaande bankrelatie en de bank dus al een overeenkomst met de cliënt heeft gesloten.23xWij laten in dit artikel de bijkomende bijzonderheden voor de beëindiging van een kredietrelatie buiten beschouwing. Uit de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) volgt weliswaar dat banken een bestaande relatie mogen opzeggen, maar zij moeten daarbij wel hun zorgplicht in acht nemen. Art. 35 lid 1 ABV bepaalt:

      ‘U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.’

      De contractuele zorgplicht in art. 2 lid 1 ABV is als volgt omschreven:

      ‘Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd. Andere regels in de ABV of in de voor producten of diensten geldende overeenkomsten en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden kunnen dit niet veranderen. Wij streven naar begrijpelijke producten en diensten. Ook streven wij naar begrijpelijke informatie over die producten en diensten en de risico’s ervan.’

      Tevens bevat art. 4:71i Wft een limitatieve opsomming van gronden op basis waarvan banken basisbetaalrekeningen van consumenten mogen beëindigen.

      DNB benadrukt in de Good Practices de maatschappelijke functie van banken. Die functie heeft echter ook een ‘keerzijde’. Vanwege die functie hebben banken namelijk bovenstaande zorgplicht en mogen zij minder snel dan een ‘gewone’ contractspartij de overeenkomst beëindigen. De bank kan alleen de cliëntenrelatie opzeggen als daarvoor in de gegeven omstandigheden voldoende zwaarwegende gronden bestaan. Datzelfde geldt voor de opname in de interne of externe incidentenregisters.24xRb. Amsterdam 30 april 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3157, r.o. 4.23.

      Het is vaste rechtspraak dat een bank bij de opzegging van de bancaire relatie een zorgvuldige afweging dient te maken van de wederzijdse belangen. De bank moet beoordelen of de reden voor de opzegging voldoende zwaarwegend is in verhouding tot het belang van de cliënt bij de voortzetting van de relatie. Daarbij wordt in beginsel de toegang van de cliënt tot het bancaire systeem als meest zwaarwegende belang gezien, nu deze toegang van groot belang is voor het voortbestaan van een onderneming. Zonder een betaalrekening is het praktisch onmogelijk om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen.25xHof Amsterdam 22 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5323, r.o. 3.6. Het is aan de bank om gemotiveerd aan te tonen op welke gronden dit zwaarwegende belang dient te wijken voor het integriteitsbelang van de bank.26xBancaire zorgplicht. Mag een bank haar diensten weigeren als een vermoeden van witwassen bestaat? RCR 2017/84 (bij: arrest van het Hof Amsterdam 13 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2971); J.H.M. Spanjaard, Algemene bankvoorwaarden: modernisering, maar geen vernieuwing, VA 2010, afl. 2, p. 30-70; J.W. Achterberg, Het spanningsveld tussen een integere bancaire sector en laagdrempelige toegang tot het betalingsverkeer, MvV 2011, afl. 2, p. 41-50; I.S.J. Houben, Recht op een bankrekening?, VrA 2009, afl. 1, p. 3. Daarbij geldt dat de enkele verwijzing naar de normen uit de Wft en het Bpr onvoldoende is. Er dienen concrete bijkomende omstandigheden te zijn: de bank moet kunnen aantonen dat er in het specifieke geval sprake is van een concreet en reëel risico.

      Met Achterberg en Bierens27xAchterberg 2011, p. 46; B. Bierens, Dilemma’s rond de betaalrekening: opzeggen of voortzetten? De belangen van de bank en de cliënt met een verhoogd integriteitsrisico gewogen, NTBR 2010, afl. 1, par. 2.3. zijn wij van mening dat de Wft weliswaar het beschermen van de integere uitoefening van het bedrijf omvat, maar de bank niet verplicht om de relatie met haar cliënt te beëindigen op de enkele grond dat sprake is van een ‘verhoogd integriteitsrisico’. Dit volgt onder andere uit de Leidraad Wwft en SW van DNB, waarin staat dat een verhoogd integriteitsrisico niet direct noopt tot beëindiging van de relatie. De eerste stap is het nemen van maatregelen om het risico te beperken.28xDNB Leidraad Wwft en SW. Voorkoming misbruik financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme en beheersing van integriteitrisico’s, consultatieversie 2019, p. 14-15. Een soortgelijke bepaling staat in de huidige versie van 2015, p. 12. Hof Amsterdam 22 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5323; vgl. ook Hof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281 en Rb. Amsterdam 16 november 2017 ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, waarin werd geoordeeld dat de cliënt de maatregelen niet naleefde. Alleen indien een voorgenomen of bestaande relatie te risicovol is, is beëindiging of weigering van de cliënt en/of activiteit op zijn plaats.29xDNB’s ‘Good practice. Integrity Risk Appetite’, 2017, p. 8. De Rechtbank Rotterdam overwoog in dit kader ten aanzien van door de bank geconstateerde ‘niet-integere activiteiten’ onder andere dat onvoldoende aannemelijk was geworden dat continuering van de bancaire relatie een ernstig gevaar zou vormen voor de integere uitoefening van het bankbedrijf. Ook had de bank ‘niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de risico’s waartegen de CDD-regelgeving bescherming beoogt te bieden zich in de concrete omstandigheden van dit geval daadwerkelijk hadden voorgedaan’.30xRb. Rotterdam 11 mei 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BW6025.

      De omstandigheid dat de cliënt op het moment van de opzegging een bankrekening bij een andere bank heeft, kan ervoor zorgen dat de belangenafweging eerder in het voordeel van de bank uitvalt omdat de cliënt na de opzegging de toegang tot het bancaire systeem behoudt.31xHof Leeuwarden 15 september 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ7971, r.o. 13; vgl. Rb. Rotterdam 27 februari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4031, r.o. 4.5; Rb. Rotterdam 11 mei 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BW6025; Rb. Amsterdam 16 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, JOR 2018/43, r.o. 4.13. Het Gerechtshof Leeuwarden oordeelde in een zaak tegen SNS dat SNS de relatie met een coffeeshophouder mocht opzeggen, (mede) omdat de cliënt ook bij ING bankierde. Zowel SNS als ING had een beleid om coffeeshophouders uit hun cliëntenbestand te weren. Het hof overwoog dat ING nog geen concrete stappen had genomen om de relatie tussen haar en de coffeeshophouder te beëindigen en dat ING hier na de beëindiging door SNS niet meer toe zal kunnen overgaan omdat de coffeeshophouder dan wel van bancaire diensten verstoken zou raken.32xHof Leeuwarden 15 september 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ7971, r.o. 13. In een arrest van het Gerechtshof Arnhem tussen de ING en (vermoedelijk) dezelfde coffeeshophouder van een week eerder is de opzegging van ING inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht door het Gerechtshof Arnhem.33xHof Arnhem 8 september 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ7838, r.o. 12.

      In de jurisprudentie is ook een vaste lijn waar te nemen dat het enkele vermoeden van het plegen van een strafbaar feit zonder dat sprake is van strafrechtelijke vervolging of veroordeling veelal onvoldoende is om de overeenkomst te mogen beëindigen.34xRb. Amsterdam 30 april 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3157; Rb. Rotterdam 27 februari 2013 ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4031. Zo ook Bierens 2010, par. 2.3 en Achterberg 2011, p. 44. In de gevallen waarin het de bank wel was toegestaan om in geval van een strafbaar feit op te zeggen, ging het vaak om ernstige strafbare feiten, die bovendien waren komen vast te staan en waar ook overige omstandigheden een rol speelden.35xRb. Alkmaar 23 juni 2005, ECLI:NL:RBALK:2005:AT8139; Rb. Arnhem 24 december 2009, ECLI:NL:RBARN:2009:BL0524; Rb Gelderland 15 april 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:8207; Rb. Oost-Brabant 7 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4479. Zo mocht de bank een cliëntrelatie beëindigen in twee zaken waarbij de cliënt was veroordeeld voor strafbare feiten en de media aandacht hadden besteed aan de relatie tussen de cliënt en de bank. De rechtbank had begrip voor het argument van de bank dat ze niet met de cliënt geassocieerd wilde worden. Daarbij achtte de rechtbank het van belang dat bepaalde feiten, waaronder fraude, voor banken zeer ernstige feiten zijn waarmee banken juist niet in verband gebracht willen worden.

      In uitspraken waarin de bank in het gelijk wordt gesteld, valt voornamelijk op dat de cliënten niet wilden meewerken of zich onvoldoende inzetten om de risico’s te beperken.36xRb. Gelderland 15 april 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:8207, r.o. 4.2; Rb. Oost-Brabant 7 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4479; Rb. Amsterdam 4 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5550. Zo mocht ING de relatie met een cliënt die zich bezighield met bitcointransacties – wat kwalificeert als een hoog risicoprofiel37xBitcointransacties hebben een hoog risicoprofiel omdat banken de identiteit van partijen die bitcoins ver- of aankopen niet of onvoldoende kennen en bitcointransacties daardoor een aantrekkelijke manier zijn om wit te wassen (Rb. Amsterdam 16 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, JOR 2018/43, r.o. 4.13). – beëindigen mede omdat de cliënt meerdere verzoeken van ING om geen bitcoins meer aan te kopen met contant geld en geen stortingen van contant geld meer te doen, had genegeerd. Daarnaast had de cliënt onvoldoende onderzoek verricht naar twee van zijn grote klanten, die een reëel risico vormden. De rechtbank woog overigens ook hier in haar beslissing mee dat de cliënt bij een andere bank bankierde en dus toegang bleef houden tot het bancaire systeem.38xRb. Amsterdam 16 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, JOR 2018/43, r.o. 4.13. Opvallend is dat in een uitspraak van dezelfde rechtbank van acht maanden later de opzegging door die andere bank tegen (vermoedelijk) dezelfde cliënt wordt toegestaan omdat de acceptatie een voorwaardelijk karakter had en de relatie ‘nauwelijks gestalte’ had gekregen, zodat de bank meer vrijheid had de relatie te beëindigen. Hier speelde mee dat de cliënt de bank niet had geïnformeerd over zijn activiteiten, terwijl hij had moeten begrijpen dat deze informatie voor de bank van belang was. De cliënt had de informatie niet uit eigen beweging verstrekt en daardoor de noodzakelijke vertrouwensrelatie geschaad.39xRb. Amsterdam 4 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5550, r.o. 4.10. Ook het niet meewerken met de maatregelen die de bank neemt om de integriteitsrisico’s te beperken40xHof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281, JOR 2018/216; Rb. Amsterdam 16 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, JOR 2018/43, r.o. 4.13. en het niet beantwoorden van de vragen die een bank in het kader van een cliëntenonderzoek stelt,41xRb. Amsterdam 7 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3352, r.o. 2.16 en 4.4. zijn factoren die de opzegging door de bank kunnen rechtvaardigen. Tot slot is de bank in het gelijk gesteld in een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij het hof het van belang achtte dat de cliënt niet actief de moeite had genomen om een andere bank te vinden en onvoldoende maatregelen genomen had om het risico op witwassen te verminderen. De vorderingen van de cliënt tot voortzetting van de bankrelatie waren in eerdere procedures meerdere malen toegewezen, maar in deze zaak was de maat vol en oordeelde het hof dat het reputatie- en integriteitsrisico van de bank moeten prevaleren en dat de cliënt inmiddels voldoende gelegenheid was geboden om aan de bezwaren van de bank tegemoet te komen.42xHof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281, JOR 2018/216.

      Kortom, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie zullen de Good Practices van DNB om de cliëntrelatie in geval van fiscale integriteitsrisico’s op te zeggen, in rechte niet zomaar standhouden. Het fiscale integriteitsrisico van banken zal in geval van belastingontwijking naar onze mening niet zonder meer opwegen tegen het belang van de cliënt om over een bankrekening te beschikken. En zelfs bij een vermoeden van belastingontduiking is het de vraag of de bank de relatie zonder bijkomende omstandigheden kan opzeggen, nu de enkele verdenking van een strafbaar feit een opzegging niet rechtvaardigt. Daarnaast wordt de bank voor de uitdaging gesteld om concreet aan te tonen hoe de belastingontwijking een reëel risico vormt voor de integriteit van de bank, hoe dit risico zich zal verwezenlijken, en hoe dit voor banken tot concrete problemen zal leiden.

    • 10 Conclusie

      Het is belangrijk om bij toezichthouders steeds te blijven kijken naar de basis voor de uitoefening van hun bevoegdheden en het mandaat dat aan de toezichthouders is gegeven. Naar onze mening passen de Good Practices voor wat betreft belastingontwijking niet goed binnen de wettelijke basis en het mandaat van DNB. Voorts dwingen de Good Practices van DNB de bank in een spagaat. Enerzijds loopt de bank het risico op hoge boetes indien zij in de visie van DNB onvoldoende optreedt tegen fiscale integriteitsrisico’s. Anderzijds blijkt uit relevante jurisprudentie dat een integriteitsrisico de bank niet zonder meer de bevoegdheid geeft een cliëntenrelatie op te zeggen.

      In de praktijk zien wij al banken die de relatie met cliënten beëindigen op grond van belastingontwijking. Vanwege het grote belang om te kunnen beschikken over een bankrekening wenden cliënten zich bij een dergelijke beëindiging al snel tot de rechter. Dit brengt voor de bank kosten met zich mee en, ironisch genoeg, mogelijke reputatierisico’s.

    Noten

    • 1 Online te raadplegen op www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-237752.pdf.

    • 2 DNB publiceerde ook ‘Good Practices. Fiscale integriteitsrisico’s voor Trustkantoren 2019’, maar die laten we in dit artikel verder buiten beschouwing.

    • 3 Vgl. H. van den Hurk, Fiscale integriteit, it takes two to tango…, TvCo 2019, afl. 4, p. 290-294.

    • 4 Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt, PbEU 2016, L 193/1

    • 5 DNB, Visie op Toezicht 2018-2022, p. 31 (online te raadplegen op www.dnb.nl/binaries/DNB%20VoT%202018%202022_tcm46-366240.pdf?2019121614).

    • 6 Online te raadplegen op www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-234068.pdf.

    • 7 Zie ook de reactie van DNB op de consultatiereacties van de Good Practices (online te raadplegen op www.toezicht.dnb.nl/binaries/50-237755.pdf). Enkele partijen gaven aan in hun reactie op de consultatieversie van de Good Practices dat legale vormen van belastingontwijking uitgezonderd zouden moeten zijn van de Good Practices. DNB ziet dit echter anders en stelt expliciet dat belastingontwijking nadrukkelijk binnen de reikwijdte van de Good Practices blijft.

    • 8 Alinea 2.3 van de Good Practices.

    • 9 C.W.M. Lieverse & M.L. Louisse, Banken, in: B. Snijder-Kuipers & A.T.A. Tillema (red.), Handboek Wwft, Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 49.

    • 10 HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6712 en HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2774.

    • 11 F.M.A. ’t Hart, Rondom het nieuws. Verboden legaliteit?, TFR 2019, afl. 9, p. 497-500.

    • 12 Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies.

    • 13 Kamerstukken II 2018/19, 35255, 4, p. 4, waarin wordt verwezen naar de Aanbeveling van de Commissie van 6 december 2012 over agressieve fiscale planning (2012/772/EU) (PbEU 2012, L 338), par. 2.

    • 14 R. Hein & R. Russo, De bank, de klant en de belastingmoraal, TvCo 2019, afl. 4, p. 254-262.

    • 15 Vgl. V.P.G. de Serière & B.C.G. Jennen, De betekenis van ‘soft law’ in de financiële toezichtwetgeving, Ondernemingsrecht 2017/143, die ‘soft law’ definiëren als ‘alle uitingen van de Nederlandse en Europese financiële toezichthouders die niet formeel juridisch bindend zijn voor financiële ondernemingen, maar wel (indirecte) juridische effecten kunnen hebben en gericht zijn op het bewerkstelligen van effecten in de praktijk’.

    • 16 Good Practices, p. 23. Dit rapport wordt ook wel de Supervisory Review and Evaluation Process (SREP) genoemd.

    • 17 Zie ook V.S.T. Leenders, Noblesse oblige: de rol van belastingadviseurs bij de fiscale integriteitsrisico’s voor banken en trustkantoren, WFR 2019/171.

    • 18 Zie J.J. Nagelkerke, De weigering door een bankinstelling om een rekening te openen: een vorm van tegenboycot?, NJB 1977, p. 789-794.

    • 19 Dit blijkt bijv. uit het op p. 21 van de Good Practices opgenomen stappenplan om onderzoek naar fiscale integriteitsrisico’s van individuele cliënten uit te voeren. Dit stappenplan gaat uit van cliënten die rechtspersoon zijn en niet van cliënten die natuurlijk persoon zijn (laat staan consumenten). Zo spreekt DNB over het analyseren van structuurtekeningen en het verkrijgen van inzicht in de fiscale ratio achter de actuele eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt, alsmede de relevante geldstromen tussen de betrokken vennootschappen.

    • 20 Rb. Amsterdam 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144, r.o. 4.4 en 4.5.

    • 21 HR 9 januari 1998, NJ 1999/285.

    • 22 Rb. Amsterdam 4 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8144.

    • 23 Wij laten in dit artikel de bijkomende bijzonderheden voor de beëindiging van een kredietrelatie buiten beschouwing.

    • 24 Rb. Amsterdam 30 april 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3157, r.o. 4.23.

    • 25 Hof Amsterdam 22 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5323, r.o. 3.6.

    • 26 Bancaire zorgplicht. Mag een bank haar diensten weigeren als een vermoeden van witwassen bestaat? RCR 2017/84 (bij: arrest van het Hof Amsterdam 13 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2971); J.H.M. Spanjaard, Algemene bankvoorwaarden: modernisering, maar geen vernieuwing, VA 2010, afl. 2, p. 30-70; J.W. Achterberg, Het spanningsveld tussen een integere bancaire sector en laagdrempelige toegang tot het betalingsverkeer, MvV 2011, afl. 2, p. 41-50; I.S.J. Houben, Recht op een bankrekening?, VrA 2009, afl. 1, p. 3.

    • 27 Achterberg 2011, p. 46; B. Bierens, Dilemma’s rond de betaalrekening: opzeggen of voortzetten? De belangen van de bank en de cliënt met een verhoogd integriteitsrisico gewogen, NTBR 2010, afl. 1, par. 2.3.

    • 28 DNB Leidraad Wwft en SW. Voorkoming misbruik financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme en beheersing van integriteitrisico’s, consultatieversie 2019, p. 14-15. Een soortgelijke bepaling staat in de huidige versie van 2015, p. 12. Hof Amsterdam 22 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5323; vgl. ook Hof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281 en Rb. Amsterdam 16 november 2017 ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, waarin werd geoordeeld dat de cliënt de maatregelen niet naleefde.

    • 29 DNB’s ‘Good practice. Integrity Risk Appetite’, 2017, p. 8.

    • 30 Rb. Rotterdam 11 mei 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BW6025.

    • 31 Hof Leeuwarden 15 september 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ7971, r.o. 13; vgl. Rb. Rotterdam 27 februari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4031, r.o. 4.5; Rb. Rotterdam 11 mei 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BW6025; Rb. Amsterdam 16 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, JOR 2018/43, r.o. 4.13.

    • 32 Hof Leeuwarden 15 september 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ7971, r.o. 13.

    • 33 Hof Arnhem 8 september 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ7838, r.o. 12.

    • 34 Rb. Amsterdam 30 april 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3157; Rb. Rotterdam 27 februari 2013 ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4031. Zo ook Bierens 2010, par. 2.3 en Achterberg 2011, p. 44.

    • 35 Rb. Alkmaar 23 juni 2005, ECLI:NL:RBALK:2005:AT8139; Rb. Arnhem 24 december 2009, ECLI:NL:RBARN:2009:BL0524; Rb Gelderland 15 april 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:8207; Rb. Oost-Brabant 7 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4479.

    • 36 Rb. Gelderland 15 april 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:8207, r.o. 4.2; Rb. Oost-Brabant 7 juli 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4479; Rb. Amsterdam 4 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5550.

    • 37 Bitcointransacties hebben een hoog risicoprofiel omdat banken de identiteit van partijen die bitcoins ver- of aankopen niet of onvoldoende kennen en bitcointransacties daardoor een aantrekkelijke manier zijn om wit te wassen (Rb. Amsterdam 16 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, JOR 2018/43, r.o. 4.13).

    • 38 Rb. Amsterdam 16 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, JOR 2018/43, r.o. 4.13.

    • 39 Rb. Amsterdam 4 juli 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5550, r.o. 4.10.

    • 40 Hof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281, JOR 2018/216; Rb. Amsterdam 16 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8376, JOR 2018/43, r.o. 4.13.

    • 41 Rb. Amsterdam 7 mei 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3352, r.o. 2.16 en 4.4.

    • 42 Hof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:281, JOR 2018/216.

Reageer

Tekst