Bestuurdersaansprakelijkheid en corporate governance

DOI: 10.5553/MvV/157457672017015012003
Artikel

Bestuurdersaansprakelijkheid en corporate governance

Hebben bestuurders wat te vrezen als ze de Corporate Governance Code schenden?

Trefwoorden bestuurdersaansprakelijkheid, Corporate Governance Code, corporate governance, bestuurder, commissaris
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1 Inleiding

      Corporate governance is al jaren een hot item in het ondernemingsrecht. Momenteel staat het echter nog nadrukkelijker in de belangstelling. Op 1 januari 2017 trad namelijk de nieuwe Corporate Governance Code in werking.1x De nieuwe Corporate Governance Code is op 8 december 2016 gepubliceerd en treedt in werking vanaf het boekjaar beginnend op of na 1 januari 2017. De wettelijke verankering van de Code vereist een AMvB, waarin de Code wordt aangewezen als de gedragscode bedoeld in art. 2:395 lid 5 BW. Deze AMvB zal per 1 januari 2018 in werking treden. Vennootschappen die onder het bereik van de Code vallen, zullen zich dus voor het eerst in het bestuursverslag bij de jaarrekening over 2017 moeten uitlaten over de in december 2016 gepubliceerde Code. De Code en daarmee verband houdende documenten zijn in te zien op de website van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code: www.mccg.nl. Beursvennootschappen zullen zich in 2018, bij het opstellen van het bestuursverslag, voor het eerst moeten uitspreken over de naleving van de nieuwe Code. Vanwege de nieuwe Code noemde De Kluiver, in de jaarlijkse kroniek van het ondernemingsrecht in NJB, corporate governance ‘wellicht het belangrijkste thema op het terrein van het ondernemingsrecht’ van het afgelopen jaar. Hij voegde daaraan toe dat in rechterlijke uitspraken ‘nadrukkelijke waarde’ aan de nieuwe Corporate Governance Code zal worden toegekend.2x H.J. de Kluiver, Kroniek van het ondernemingsrecht, NJB 2017/839.

      Aangezien de Corporate Governance Code veel bepalingen kent die het handelen van bestuurders en commissarissen normeren, is voorstelbaar dat deze uitspraken vragen over hun aansprakelijkheid oproepen. Worden bestuurders en commissarissen op dit moment vaak aansprakelijk gesteld vanwege schending van de Corporate Governance Code, en hebben zij in dat geval in rechte wat te vrezen?

      Om antwoord te geven op deze vragen zal ik ingaan op de achtergrond, inhoud, werking en juridische status van de Corporate Governance Code waarbij de vereisten voor bestuurdersaansprakelijkheid aan bod zullen komen. Daarnaast zal ik aan de hand van de relevante jurisprudentie de rol van de Corporate Governance Code in bestuurdersaansprakelijkheidsprocedures bespreken.

    • 2 De Corporate Governance Code

      2.1 Achtergrond en historie

      Corporate governance is een begrip waar de meeste mensen wel een globaal beeld van hebben, maar dat voor velen lastig exact te duiden is. Het betreft de verhouding tussen het bestuur, de raad van commissarissen (hierna: RvC) en de algemene vergadering (en aandeelhouders). Door de relatief grote afstand tussen het bestuur en de aandeelhouder bestaat er een grote informatievoorsprong van het bestuur op de aandeelhouder, waardoor het risico ontstaat dat het bestuur zijn eigen belangen boven die van de aandeelhouder of de vennootschap plaatst.3x Ten aanzien hiervan wordt ook wel gesproken van een ‘agency conflict’ tussen het bestuur (als agent) en de aandeelhouder (als principaal). Regels op het gebied van corporate governance proberen dit te voorkomen, bijvoorbeeld door de RvC een goedkeuringsrecht toe te kennen bij bepaalde bestuursbesluiten of het bestuur de verplichting op te leggen de algemene vergadering op een adequate manier te informeren.4x Interessant in dit kader is W.C.T. Weterings, D&O-verzekering en corporate governance, AV&S 2017/32, waarin de gedachte wordt geopperd dat goede corporate governance een indicatie kan zijn voor een beperkter risico op aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen, wat zich vervolgens zou kunnen vertalen in lagere premies voor de D&O-verzekering. Raaijmakers zegt dat corporate governance gaat over: ‘de vraag hoe met een evenwichtige machtsverdeling binnen de vennootschap effectieve maar zorgvuldige besluitvorming kan worden gewaarborgd om zo het doel van de vennootschap optimaal te dienen’.5x M.J.G.C. Raaijmakers, Hoe juridisch is corporate governance?, in: C.D.J. Bulten e.a. (red.), Marius geannoteerd (Serie vanwege het Van der Heijden Instituut, deel 133), Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 297.

      Begin jaren negentig van de vorige eeuw kwam er meer aandacht voor de positie van de aandeelhouder. Enkele grote faillissementen (DAF, Fokker) maakten dat aandeelhouders zich nadrukkelijker met governance gingen bemoeien en het toezicht door de RvC ter discussie werd gesteld. Steeds meer groeide het idee dat betrokkenheid van aandeelhouders van belang was voor goede checks and balances binnen een onderneming. Het toezicht door de RvC speelde daarbij een cruciale rol.6x H.H. Voogsgeerd, Corporate Governance Codes: markt- of rechtsarrangement, Deventer: Kluwer 2006, p. 106; Raaijmakers 2016, p. 298.

      Dit resulteerde in 1997 in een veertigtal aanbevelingen op het gebied van corporate governance. Deze aanbevelingen waren opgesteld door een daartoe door een aantal marktpartijen ingestelde commissie (de commissie-Peters). Verschillende boekhoudschandalen (Enron, Ahold) aan het begin van deze eeuw brachten verdere gang in de discussie over corporate governance. Op uitnodiging van de regering werd daarom in 2003 een commissie geformeerd door een aantal particuliere belangenverenigingen, die datzelfde jaar met de eerste Nederlandse Corporate Governance Code kwam (de Code Tabaksblat). Deze Code is vervolgens in 2008 vervangen door een gewijzigde Code (de Code Frijns), die op zijn beurt weer plaats heeft gemaakt voor een nieuwe Code, die 1 januari 2017 in werking is getreden.

      2.2 Comply or explain

      De Corporate Governance Code7x Waar hierna over ‘de Corporate Governance Code’ of ‘de Code’ zal worden gesproken, wordt, tenzij anders aangeduid, de per 1 januari 2017 in werking getreden Code bedoeld. ziet kort gezegd op Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen en is gebaseerd op het principe van comply or explain. Het bestuur geeft in het bestuursverslag aan of de Corporate Governance Code door de vennootschap wordt nageleefd. Deze verplichting is vastgelegd in art. 2:391 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Als er (op bepaalde punten) van de Code is afgeweken of de vennootschap van plan is dat te gaan doen, dan dient dat gemotiveerd te worden aangegeven. De algemene vergadering beslist uiteindelijk of zij het eens is met de uitleg over een afwijking en een aandeelhouder die het niet eens is met de wijze van naleving van de Code komt verschillende middelen toe.8x Variërend van het doen van een agendavoorstel (mits hij voldoende aandelen houdt) tot het ontslaan van bestuurders en/of commissarissen en het vragen van een rechterlijke toets van het beleid, zie uitgebreid E. Soerjatin, Rechterlijke toetsing van corporate governance, in: M. Lückerath-Rovers e.a. (red.), Jaarboek corporate governance 2012-2013, Deventer: Kluwer 2012, p. 121 e.v.

      2.3 Inhoud Code

      De Corporate Governance Code bestaat uit vijf hoofdstukken en bevat principes die de verhouding reguleren tussen het bestuur, de RvC en de algemene vergadering (en aandeelhouders). De principes worden telkens uitgewerkt in best practice bepalingen. Hierin zijn meer concrete normen voor het gedrag van bestuurders, commissarissen en aandeelhouders neergelegd.

      Hoofdstuk 1 van de Code legt de verantwoordelijkheid op het bestuur om zich op de continuïteit van de vennootschap te richten. De belangrijkste best practice bepalingen (hierna ook: Bpb) in dit hoofdstuk schrijven voor dat het bestuur een lange termijn strategie formuleert omtrent lange termijn waardecreatie (Bpb 1.1.1)9x De nieuwe Code berust, zo valt in de preambule te lezen, op het uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken stakeholders. Hiermee wijkt de Code af van zijn voorganger uit 2008, waarbij in de preambule was opgemerkt dat de vennootschap streeft naar ‘aandeelhouderswaarde op lange termijn’. en een risicobeoordeling maakt (Bpb 1.2.1), op basis waarvan het interne risicobeheersings- en controlesystemen implementeert en onderhoudt (Bpb 1.2.2). Het is aan de RvC om toezicht te houden op de wijze waarop het bestuur de strategie voor lange termijn waardecreatie uitvoert (Bpb 1.1.3) en het bestuur dient aan de RvC verantwoording af te leggen over de risicobeheersings- en controlesystemen (Bpb 1.4.1). Deze bepalingen zijn in lijn met de wettelijke taak van het bestuur en de RvC, maar op bepaalde punten concreter en specifieker.10x Zo noemt de Code bijv. een aantal niet-limitatieve aspecten waaraan bij het vormgeven van de strategie aandacht moet wordt besteed (Bpb 1.1.1) en wordt specifiek aangegeven aan welke punten het bestuur aandacht moet schenken bij de verantwoording in het bestuursverslag over de risicobeheersings- en controlesystemen (Bpb 1.4.2 en 1.4.3).

      De meest wezenlijke principes en best practice bepalingen staan in hoofdstuk 2 van de Code, dat over het bestuur en de RvC gaat. Beide organen dienen zodanig te zijn samengesteld dat de leden ervan voldoende deskundig zijn en de juiste achtergrond en competenties hebben (Bpb 2.1.1 en 2.1.4), hun diversiteit gewaarborgd is (Bpb 2.1.5 en 2.1.6), en zij – in het geval van de commissarissen – onafhankelijk zijn. Dit laatste aspect vormt de kern van de Code.11x Zie ook R.H. Kleipool & M. van Olffen, De Nederlandse Corporate Governance Code 2016, Ondernemingsrecht 2017/56. De leden van de RvC moeten ten opzichte van elkaar, het bestuur en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Hoewel in de literatuur en jurisprudentie wordt aangenomen dat de RvC onafhankelijk en kritisch behoort te opereren,12x Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/509. staat dit niet expliciet in de wet.13x Zie ook M. Koelemeijer, De herziene Corporate Governance Code: (nieuwe) accenten in effectief toezicht, TvOB 2017, afl. 2, p. 59, met verwijzingen aldaar. De Code schrijft onafhankelijkheid voor en geeft aan wanneer een commissaris niet onafhankelijk is (Bpb 2.1.8).14x Dat is onder meer het geval als een commissaris in de afgelopen vijf jaar bestuurder van de vennootschap is geweest, in het jaar voor zijn benoeming een belangrijke zakelijke relatie met de vennootschap heeft gehad, bestuurder is van een vennootschap waarin een bestuurder van de vennootschap waarop hij toezicht houdt commissaris is, of hij minstens 10% van de aandelen van de vennootschap houdt. Daarnaast bepaalt de Code dat de RvC maar uit maximaal één niet-onafhankelijke commissaris bestaat en dat er altijd een meerderheid van onafhankelijke commissarissen is (Bpb 2.1.7). Verder dient de voorzitter van de RvC onafhankelijk te zijn en mag hij of zij geen voormalig bestuurder van de vennootschap zijn (Bpb 2.1.9).

      In het verlengde hiervan kent hoofdstuk 2 van de Code enkele bepalingen om belangenverstrengeling tussen de vennootschap en haar bestuurders en commissarissen te voorkomen. De wet neemt als uitgangspunt dat bestuurders en commissarissen zich bij de vervulling van hun taak naar het belang van de vennootschap moeten richten,15x Art. 2:129 lid 5 en 2:140 lid 2 BW voor de nv en art. 2:239 lid 5 en 2:250 lid 2 BW voor de bv. en niet deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming als zij een tegenstrijdig belang hebben,16x Art. 2:129 lid 6 en 2:140 lid 5 BW voor de nv en art. 2:239 lid 6 en 2:250 lid 5 BW voor de bv, met als concrete invulling van het wettelijke tegenstrijdig-belangbegrip: HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033, JOR 2007/169 (Bruil). maar is daarbij minder expliciet dan de Code.17x Zie op dit punt uitgebreider Kleipool & Van Olffen 2016 en G.K. Kuijers-Tollenaar, De herziene Nederlandse Corporate Governance Code en tegenstrijdig belang, Bb 2017/41, die aangeeft dat de tegenstrijdig-belangbepaling in de Code uit 2016 beter aansluit bij de wet dan die in de Code van 2008. In de Code worden specifieke voorbeelden van belangenverstrengeling genoemd (Bpb 2.7.1).18x Bijv. het in concurrentie treden met de vennootschap, schenkingen van de vennootschap aannemen, ongerechtvaardigde voordelen ten laste van de vennootschap aan derden verschaffen en zakelijke kansen voor de vennootschap zelf benutten.

      Daarnaast wordt nader invulling gegeven aan het begrip tegenstrijdig belang. Een tegenstrijdig belang kan bestaan wanneer de vennootschap voornemens is een transactie aan te gaan met een rechtspersoon, terwijl een bestuurder of commissaris (1) een persoonlijk materieel belang in die rechtspersoon houdt of (2) een familierechtelijke verhouding met een bestuurder of commissaris van die rechtspersoon heeft (Bpb 2.7.3). Ten aanzien van het tegenstrijdig belang schrijft de Code verder voor dat de RvC een reglement opstelt, dat onder meer beschrijft welke transacties goedkeuring van de RvC vereisen (Bpb 2.7.2) en dat transacties waarbij tegenstrijdige belangen spelen tegen marktconforme condities worden overeengekomen (Bpb 2.7.4).

      De hoofdstukken 3, 4 en 5 van de Code gaan respectievelijk over beloningen, de algemene vergadering en de one-tier bestuursstructuur (dat wil zeggen één bestuur met daarin zowel uitvoerende als niet-uitvoerende bestuurders). De Code schrijft in dit kader bijvoorbeeld voor dat de algemene vergadering een zodanige invloed moet kunnen uitoefenen op het beleid van het bestuur en de RvC, dat zij een volwaardige rol speelt in het systeem van checks and balances binnen de vennootschap (Principe 4.1). Dat houdt onder meer in dat een aandeelhouder invloed kan uitoefenen op de agenda van de algemene vergadering (Bpb 4.1.3 en 4.1.6) en recht heeft op adequate informatievoorziening (Bpb 4.2.1).19x Voor een nadere bespreking van de per 1 januari 2017 in werking getreden Code, zie naast de eerdere verwijzingen: M.C.A. van den Nieuwenhuijzen, De herziene Corporate Governance Code: van reikwijdte tot responstijd, MvO 2017, afl. 1 & 2, p. 1-7, H. Koster, De herziening van de Corporate Governance Code, WPNR 2016/7112, T. van Wijngaarden & F. Sax, De herziene Corporate Governance Code: wat zijn de belangrijkste wijzigingen?, Juridisch up to Date 2017/14 en het themanummer ‘Corporate governance’ in Bb 2017, afl. 11.

      2.4 Reflexwerking

      Hoewel de reikwijdte van de Corporate Governance Code expliciet is beperkt tot beursvennootschappen, is het zeer wel mogelijk dat bepalingen uit de Code ook van grote relevantie zijn voor niet-beursvennootschappen.20x Hieronder versta ik in dit kader ook overige rechtspersonen uit Boek 2 BW. Allereerst vanwege het feit dat er talloze niet-beursvennootschappen zijn die zich vrijwillig aan de Corporate Governance Code houden. Daarnaast wordt in de literatuur algemeen aangenomen dat er een bepaalde ‘reflexwerking’ van de Code kan uitgaan.21x Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIa 2013/46 en Huizink, in: GS Rechtspersonen, art. 2:64 BW, aant. 4.7. Zie verder S.W.A.M. Visée, Het rechtskarakter van de Code Tabaksblat, in: F.B. Falkena e.a. (red.), Markten onder toezicht, Deventer: Kluwer 2004, p. 279-287, die met verwijzing naar uitspraken van (toenmalig) OK-voorzitter Willems opmerkt dat de Corporate Governance Code ook van toepassing is op bijv. stichtingen en coöperaties. Hierbij dient evenwel rekening te worden gehouden met het feit dat de Corporate Governance Code is geschreven voor een relatief homogene groep vennootschappen (beursvennootschappen) en dat niet-beursvennootschappen onderling veel meer verscheidenheid kennen. Er past daarom terughoudendheid bij een ‘one size fits all’-benadering; reflexwerking betekent nog niet dat de Code voor alle niet-beursvennootschappen geldt.22x Zie ook M.W. Josephus Jitta, (G)een Code voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, Ondernemingsrecht 2007/135; Raaijmakers 2016, p. 309; H.J. de Kraker, Het praktisch nut van de herziene Corporate Governance Code voor het MKB, Bb 2017/44. Dit komt ook in de jurisprudentie tot uitdrukking.23x Zo zijn er voorbeelden waarin reflexwerking van de Corporate Governance Code bij een bv wel werd aangenomen (Hof Amsterdam (OK) 9 oktober 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6791, JOR 2007/9 m.nt. De Groot (UMI-Beheer)) en waarin dat – meer specifiek in het geval van een familievennootschap – niet gebeurde (Hof Amsterdam (OK) 9 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5595, JOR 2017/93 m.nt. Fleming (Vos Groep)).

      2.5 Bindend karakter Corporate Governance Code

      In de literatuur is uitgebreid gediscussieerd of de bepalingen uit de Code rechtens afdwingbare normen zijn.24x L. Timmerman, Zelfregulering in de sfeer van het vennootschapsrecht, De NV 1997, p. 69; S.M. Bartman, De Code-Tabaksblat; een juridisch lichtgewicht, Ondernemingsrecht 2004/21; M. Das, Geldt de Code?, Ondernemingsrecht 2004/42; M.C. Schouten, Toegang tot cassatie wegens schending van de Corporate Governance Code, V&O 2004, afl. 9, p. 142-145; S.J.H.M. Berendsen & S.C.M. van Thiel, De Nederlandse Corporate Governance Code; van leidraad naar norm?, TOP 2007, afl. 8, p. 335-339; J. de Bie Leuveling Tjeenk, De Corporate Governance Code als bron van ondernemingsrecht in enquêtezaken, in: Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2010-2011, Deventer: Kluwer 2011, p. 215 e.v. Vertrekpunt bij die discussie is dat de Code niet is opgesteld door enig orgaan of openbaar lichaam met regelgevende bevoegdheid, maar naar aanleiding van een particulier initiatief van enkele belangenverenigingen. Daarnaast geldt dat de vennootschap ervoor kan kiezen om de inhoudelijke bepalingen uit de Code wel of niet na te leven.25x Een kanttekening bij het vrijblijvende karakter van het comply or explain-beginsel plaatst Raaijmakers 2016, p. 301, die opmerkt dat veel Code-bepalingen voortbouwen op algemene vennootschappelijke normen, waar ondernemingen in veel gevallen redelijkerwijs, mede door de maatschappelijke druk om aan codes te voldoen, haast niet van af kunnen wijken. Zoals hiervoor al werd uiteengezet, is enkel de verplichting om te verantwoorden op welke wijze de Code wordt nageleefd (comply or explain) wettelijk vastgelegd.

      Bij de herziening van de structuurregeling26x De structuurregeling legt de verplichting op vennootschappen van een bepaalde omvang om een RvC in te stellen. kwam de verhouding tussen de wet en de Corporate Governance Code aan de orde. Naar aanleiding hiervan liet de wetgever zich expliciet uit over de juridische status van de Corporate Governance Code. Met verwijzing naar de zojuist genoemde aspecten merkte de minister op dat er met de Code niet wordt gestreefd naar ‘gebondenheid in juridische zin aan de materiële codebepalingen’, en dat een Code er niet is om ‘rechtsvragen te beantwoorden of rechtsregels te ontwerpen, maar om een leidraad te bieden voor bestuurders, commissarissen en aandeelhouders’.27x Kamerstukken I 2003/04, 28179, D, p. 1-2 (herhaald in: NvT Besluit corporate governance, Stb. 2004, 747, p. 4).

      De Code is dus zelfregulering, waar geen directe rechtskracht van uitgaat. Er gaat daarentegen wel degelijk een indirecte werking van de Code uit. De principes uit de Code kunnen namelijk, zoals de preambule het omschrijft, ‘worden opgevat als breed gedragen algemene opvattingen over goede corporate governance’.

      Dit laatste wordt in de rechtspraak bevestigd. Zo nam de Hoge Raad in de HBG-beschikking in 2003 al aan dat ‘in Nederland aanvaarde inzichten omtrent corporate gove‍r‍n­a‍nce’ grond kunnen zijn voor het aannemen van een (buitenwettelijke) verplichting van het bestuur.28x HR 21 februari 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF1486 (HBG); de verplichting van het bestuur zag op het eventueel consulteren van de algemene vergadering met betrekking tot afwijzing van een bod op een belangrijk deel van de activiteiten. Ten tijde van het wijzen van dit arrest was er nog geen Corporate Governance Code ingevoerd; de inzichten omtrent corporate governance waar de Hoge Raad op doelt, betreffen de aanbevelingen in een in 1997 door de commissie-Peters gepresenteerd rapport. In 2007 was de Hoge Raad in de ABN Amro-beschikking nog duidelijker. Hij oordeelde dat het bestuur geen verplichting had om goedkeuring aan de algemene vergadering te vragen voor de beslissing om een belangrijke dochtervennootschap te verkopen. Voor het bestaan van deze verplichting was er niet alleen onvoldoende steun te vinden in de wet, maar ook in de

      ‘in Nederland heersende algemene rechtsovertuiging zoals deze onder meer tot uiting komt in de Nederlandse corporate governance code, in het bijzonder de principes II en IV, welke rechtsovertuiging mede inhoud geeft aan (i) de eisen van redelijkheid en billijkheid naar welke volgens art. 2:8 BW degenen die krachtens de wet of de statuten bij de vennootschap zijn betrokken zich jegens elkaar moeten gedragen, en aan (ii) de eisen die voortvloeien uit een behoorlijke taakvervulling waartoe elke bestuurder ingevolge art. 2:9 BW gehouden is’.29x HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7972 (ABN Amro).

      Aldus werd expliciet bevestigd dat de Corporate Governance Code een grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid kan zijn. Dat werkt als volgt. De redelijkheidsnorm (‘behoorlijke’ taakvervulling) voor bestuurdersaansprakelijkheid wordt ingevuld door de redelijkheid en billijkheid, die op hun beurt mede worden bepaald door de algemene rechtsovertuiging (art. 3:12 BW), die vervolgens weer tot uiting komt in de Corporate Governance Code.30x Vgl. op dit punt J.L. Smeehuijzen, Hoe oordeelt de feitenrechter over strijd met de maatschappelijke betamelijkheid in de zin van art. 6:162 lid 2 BW?, VR 2017/125, die een fraai overzicht geeft van verschillende door hem genoemde ‘veldnormen’ die de maatschappelijke betamelijkheid uit art. 6:162 lid 2 BW invullen. Hierbij kan bijv. worden gedacht aan protocollen en richtlijnen in de medische wereld of gedragscodes voor bepaalde beroepsgroepen. Overigens gaat er ook werking van de Code uit als de vennootschap verklaart de Code te zullen naleven. In dat geval is er onderlinge gebondenheid aan de Code van de belanghebbenden bedoeld in art. 2:8 BW en kunnen zij elkaar hierop aanspreken met bijvoorbeeld een beroep op art. 2:8 of 2:9 BW, zo geeft de wetgever aan.31x Kamerstukken I 2003/04, 28179, D, p. 2.

      Het voortvloeien van in rechte afdwingbare verplichtingen uit de Corporate Governance Code werd door de Hoge Raad verder bevestigd in de Versatel-beschikking (eveneens uit 2007). In deze zaak wilde Versatel deels afwijken van de Corporate Governance Code, maar werd geoordeeld dat dit in de gegeven omstandigheden niet toegestaan was. Het bij voorlopige voorziening door de Ondernemingskamer (hierna: OK) opgelegde verbod om van de Corporate Governance Code af te wijken bleef daardoor in stand.32x HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4888 (Versatel).

      Het is niet verrassend dat de Corporate Governance Code na deze uitspraken anders werd benaderd dan daarvoor. In de literatuur werd gesproken van een promotie van de Corporate Governance Code naar de eerste divisie van het Nederlandse vennootschapsrecht.33x Annotatie S. Bartman in JOR 2007/239 bij HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4888 (Versatel). Bartman wees overigens ten tijde van de invoering van de eerste Corporate Governance Code al op de mogelijkheid dat schending van de Code tot bestuurdersaansprakelijkheid kon leiden, zie Bartman 2004, p. 6. De bepalingen in de Corporate Governance Code werden omschreven als ‘normen in abstracto’ (dat wil zeggen zonder inachtneming van mogelijke gemotiveerde afwijkingen door de vennootschap).34x Berendsen & Van Thiel 2007, p. 337. Ook werd na deze uitspraak gezegd dat de Code wat rechtskracht betreft ‘op één lijn’ kon worden gesteld met de wet en statuten.35x Annotatie J.M.M. Maeijer in NJ 2007/612 bij HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4888 (Versatel). Overigens werd deze mening niet door iedereen gedeeld36x Raaijmakers 2016, p. 305-306, die het zuiverder acht om de Code te blijven beschouwen als een instrument om dialoog te faciliteren, zonder dat deze juridische normen kan stellen. en passen wat kanttekeningen. Zo kan – en waarschijnlijk zal – de juridische duiding per onderdeel van de Code verschillen.37x C. de Groot, Facetten van ondernemingsrecht, Amsterdam: Rozenberg Publishers 2002, p. 46. Daarnaast geldt dat de Code een van de gezichtspunten is (en dus niet het enige) bij de invulling van de redelijkheid en billijkheid.38x Naast andere gezichtspunten, zoals de persoonlijke belangen van partijen, de rechtszekerheid en het beginsel dat een partij gebonden is aan haar eenmaal gegeven woord, of doelmatigheidsargumenten, zoals het waarborgen van de slagvaardigheid van een onderneming; zie ook P. Memelink, De invloed van de Corporate Governance Code op het vermogensrecht, MvV 2010, afl. 3, p. 42-49, waar ook nog de mogelijkheid van de Corporate Governance Code als gewoonterecht wordt besproken.

    • 3 Bestuurdersaansprakelijkheid

      Door het toegenomen belang van de Corporate Governance Code is het voorstelbaar dat er de afgelopen jaren vaker in rechte een beroep op de Code is gedaan in procedures tegen bestuurders. Met name de expliciete verwijzing naar de invulling van art. 2:9 BW door de Corporate Governance Code heeft er mogelijk toe geleid dat bestuurders39x Hetgeen hier wordt opgemerkt over de aansprakelijkheid van bestuurders op de voet van art. 2:9 BW geldt – via de schakelbepalingen van art. 2:149/259 BW – in gelijke zin voor commissarissen. vaker handelen in strijd met de Code wordt verweten.40x Het zal in dat geval dan met name gaan om schendingen van de eerdergenoemde principes en best practice bepalingen in hoofdstuk 1 en 2 van de Code; zie in dit verband ook B.T.M. Steins Bisschop, Naschrift bij Actualiteiten corporate governance, TvOB 2005, afl. 1, p. 29. Alvorens hierop in te gaan, sta ik eerst stil bij de (vereisten voor) aansprakelijkheid van bestuurders. Van belang daarbij is het onderscheid tussen de interne en externe aansprakelijkheid.

      3.1 Interne aansprakelijkheid

      Bij interne aansprakelijkheid gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover de vennootschap. De grondslag voor deze aansprakelijkheid is art. 2:9 BW. In geval van een faillissement kan de curator een bestuurder ook aanspreken op deze grond. Lid 1 van dit artikel bepaalt dat een bestuurder tegenover de vennootschap is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Een bestuurder die zijn taak niet behoorlijk vervult, is op grond van art. 2:9 lid 2 BW hoofdelijk aansprakelijk jegens de vennootschap. Van een onbehoorlijke taakvervulling is sprake als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo gehandeld zou hebben.41x Zie HR 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2053 (Panmo Productie). In dat geval ging het overigens om de norm ‘kennelijk onbehoorlijke taakvervulling’, volgend uit de faillissementsaansprakelijkheid ex art. 2:248 BW. Er moet sprake zijn van een ernstig verwijt dat gemaakt kan worden aan de betrokken bestuurder, waarbij alle omstandigheden van het geval worden betrokken.42x HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven). De omstandigheid dat een bestuurder heeft gehandeld in strijd met een statutaire bepaling die de vennootschap beoogt te beschermen, maakt dat er in beginsel sprake is van een ernstig verwijt.43x HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011 (Berghuizer Papierfabriek).

      3.2 Externe aansprakelijkheid

      Een derde (denk bijvoorbeeld aan een aandeelhouder, schuldeiser of werknemer) die een bestuurder aansprakelijk wil stellen, kan geen gebruik maken van art. 2:9 BW. Hij moet zijn aansprakelijkheidsvordering jegens een bestuurder op art. 6:162 BW baseren. Bestuurdersaansprakelijkheid kan in dat geval aan de orde zijn als die bestuurder (1) namens de vennootschap heeft gehandeld, dan wel (2) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen is een bestuurder alleen aansprakelijk jegens de derde als hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.

      Voor de onder 1 bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden. Dit voor zover de bestuurder geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In de onder 2 bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een persoonlijk voldoende ernstig verwijt kan worden aangenomen.44x HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen).

      3.3 Ernstig-verwijtnorm

      De Corporate Governance Code heeft met name betrekking op de interne verhoudingen binnen de vennootschap. Om die reden beperkt deze bijdrage zich tot vorderingen jegens de bestuurder vanuit de vennootschap zelf, de curator en een aandeelhouder. Als een aandeelhouder een bestuurder aansprakelijk stelt, dan geldt ook de uit art. 2:9 BW volgende ernstig-verwijtnorm, zo bevestigde de Hoge Raad in het Willemsen Beheer-arrest.45x HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (Willemsen Beheer). Voor een succesvolle aanspraak moet er sprake zijn van schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens de aandeelhouder. Dit is echter een situatie die blijkens de jurisprudentie niet snel zal worden aangenomen.46x HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419 (Tuin Beheer), waarin de Hoge Raad oordeelde dat er naast voorzienbaarheid van benadeling en onnodig en desbewust het faillissement van de vennootschap veroorzaken voor eigen gewin nog bijkomende omstandigheden (zoals opzettelijke benadeling) zijn vereist, voordat er sprake is van schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens de aandeelhouder. Het voorgaande maakt dat in alle gevallen (dat wil zeggen bij een vordering vanuit de vennootschap zelf, de curator en een aandeelhouder) dezelfde toets dient plaats te vinden. Steeds moet worden gekeken of een bestuurder zijn taak behoorlijk heeft vervuld door te toetsen of hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in art. 2:9 BW.47x Zie ook Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/441, waar in dit kader wordt gesproken over een ‘convergentie van normen’.

    • 4 Aansprakelijkheid bestuurder vanwege schending Code

      Vanwege de invulling die de Corporate Governance Code geeft aan art. 2:9 BW is er dus een mogelijkheid om een bestuurder aansprakelijk te stellen op grond van schending van de Code. Ondanks het feit dat de Code grotendeels bestaat uit normen die zijn gericht op het handelen van bestuurders en commissarissen en de Code (en voorlopers daarvan) inmiddels al ruim twintig jaar een centrale plek binnen het ondernemingsrecht inneemt, lijkt er in rechte weinig van deze mogelijkheid gebruik te worden gemaakt. Er zijn slechts enkele gevallen waarin werd geoordeeld dat een bestuurder aansprakelijk was (mede) op grond van schending van (voorgaande versies van) de Corporate Governance Code.

      4.1 Schending Code in de jurisprudentie op het gebied van bestuurdersaansprakelijkheid

      In de Landis-zaak (2013) werden door de bestuurders namens de vennootschap opties uitgegeven aan de commissarissen. Het uitgeven van de opties en het aanvaarden ervan waren in strijd met corporate-governanceaanbevelingen.48x Ten tijde van het verwijtbaar handelen was er nog geen Corporate Governance Code in werking; de vordering werd gebaseerd op de aanbevelin­g‍en van de commissie-Peters uit 1997. Deze aanbevelingen hielden in dat effectenbezit van een commissaris in de vennootschap waar hij toezicht op hield, gericht zou moeten zijn op de lange termijn en dat het verstrekken van optierechten aan een commissaris uit hoofde van zijn functie niet wenselijk was. Mede op basis van het handelen in strijd met de corporate-governanceaanbevelingen oordeelde de Rechtbank Midden-Nederland dat de bestuurders en commissarissen van Landis aansprakelijk waren op grond van art. 2:9 BW.49x Rb. Midden-Nederland 19 juni 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:​CA3225, r.o. 9.16.16 e.v. Van belang hierbij was dat het beursgenoteerde Landis zich blijkens notulen aan de corporate-governanceregels gebonden achtte en dat de bestuurders en commissarissen op dit punt geen verweer hadden gevoerd.

      Andere jurisprudentie waar bestuurdersaansprakelijkheid wordt aangenomen op grond van strijd met (voorgaande versies van) de Corporate Governance Code is er niet.50x Er kan in dit verband wel worden gewezen naar jurisprudentie waar aansprakelijkheid op grond van schending van andere governancecodes wordt gevorderd c.q. aangenomen, zoals bijv. Rb. Midden-Nederland 17 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6573 en Rb. Rotterdam 30 november 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BU6288 (respectievelijk schending van de Governancecode Woningcorporaties en governanceregels die in de periode voorafgaande aan de invoering van deze Code golden) en Rb. Limburg 12 december 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:9792 (schending van de Zorgbrede Governancecode). Wel zijn er procedures waarin de eisende partij haar vordering baseerde op schending van de Corporate Governance Code, maar deze werd afgewezen. Zo sprak de curator in een zaak uit 2008 een commissaris van T&C Interior-homedecoration B.V. aan vanwege het aanvragen van het faillissement als drukmiddel om een eigen vordering op de vennootschap betaald te krijgen. De curator baseerde zijn vordering op strijd met de wet, statuten, rechtspraak en de uit art. 2:8 BW volgende redelijkheid en billijkheid, waarbij hij verwees naar de relevante Corporate Governance Code. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde echter dat geen van de aangehaalde regels voldoende steun boden voor de vordering van de curator.51x Hof Amsterdam 19 februari 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BF7519.

      Voorts kwam de toenmalige Corporate Governance Code zijdelings aan bod in een zaak uit 2007, die draaide om de aansprakelijkheid van de bestuurder en commissaris van het softwarebedrijf Baan. De aandeelhouders spraken de bestuurder en commissaris aan vanwege het doen van onjuiste en misleidende mededelingen die de aandelenkoers van het bedrijf ongunstig beïnvloedden. Er werd volgens de aandeelhouders namelijk geen melding gemaakt van belangenverstrengeling als bedoeld in de toenmalige Corporate Governance Code.52x Waaruit af te leiden valt dat het handelen in strijd met de (bepalingen omtrent belangenverstrengeling in de) Corporate Governance Code op zichzelf niet eens wordt verweten, als wel het niet melden daarvan. Het Gerechtshof Arnhem wees de vordering echter af omdat het verwijt op het punt van de belangenverstrengeling was gebaseerd op de Corporate Governance Code van 2003, terwijl de gewraakte handelingen plaatsvonden voor inwerkingtreding daarvan (in 1997 en 1998).53x Hof Arnhem 16 oktober 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BB5511; opvallend is dat de vennootschap wel had verklaard veel waarde te hechten aan de in 1997 en 1998 al wel bestaande aanbevelin­g‍en van de commissie-Peters.

      4.2 De Code in andere rechtspraak

      Dat toetsing aan de Corporate Governance Code in aansprakelijkheidsprocedures beperkt plaatsvindt, wil niet zeggen dat de Code geen rol speelt in de rechtspraak. Integendeel, met name in enquêteprocedures wordt het handelen van betrokkenen bij een vennootschap regelmatig door de OK getoetst aan de Corporate Governance Code. Naast de al eerder genoemde jurisprudentie kan er in dit verband worden gewezen op de beschikkingen inzake PCM uit 2010 en Van der Moolen uit 2013.54x Hof Amsterdam 15 februari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ1149 (Van der Moolen). In beide gevallen oordeelde de OK dat het handelen van de RvC als wanbeleid kwalificeerde. De redenen hiervoor waren respectievelijk het aangaan van een transactie die ernstige financiële nadelen voor de vennootschap meebracht, en het toelaten dat een bestuurder deelnam aan besluitvorming waarbij hij een tegenstrijdig belang had en een onvoldoende onafhankelijk samengestelde RvC. Meer recent zijn de beschikkingen inzake TMG55x Hof Amsterdam 21 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:930 (TMG). en Akzo Nobel.56x Hof Amsterdam 29 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1965 (Akzo Nobel). Hierin kwam het handelen van de RvC in het kader van een overnamestrijd aan de orde en werd dit handelen onder meer getoetst aan de Corporate Governance Code. Deze beschikkingen leidden echter niet tot de conclusie dat er een gegronde reden was om aan een juist beleid van de vennootschap te twijfelen.

      4.3 Conclusie

      Ondanks het toenemende belang dat in de literatuur aan de Corporate Governance Code wordt toegedicht en de expliciete rechtskracht die er door de Hoge Raad aan is gegeven, valt het op dat de Corporate Governance Code vooralsnog geen bijzonder grote rol speelt in aansprakelijkheidsprocedures. Een verklaring hiervoor zou kunnen worden gevonden in de volgende omstandigheden.

      Voorstelbaar is dat een enkele schending van de Corporate Governance Code niet leidt tot het starten van een aansprakelijkheidsprocedure tegen een bestuurder. Er is in dat geval vaak meer aan de hand. Het handelen van de bestuurder is dan dusdanig verwijtbaar dat de eisende partij wettelijke grondslagen toekomen die meer voor de hand liggen en meer kans van slagen hebben. In dat geval hoeft er niet enkel een beroep op de Corporate Governance Code te worden gedaan om bestuurdersaansprakelijkheid vastgesteld te krijgen. Soerjatin trekt een vergelijkbare conclusie ten aanzien van schending van corporate-governanceregels voor het oordeel dat er sprake is van wanbeleid. Zij merkt op dat de vaststelling van een dergelijke schending kan bijdragen aan, maar bijna nooit dragend is voor dat oordeel.57x Soerjatin 2012, p. 133.

      Hierbij geldt voorts dat verschillende normen uit de Corporate Governance Code voortbouwen op wettelijke normen (bijvoorbeeld de bepalingen over tegenstrijdig belang), zodat aansprakelijkheid in verschillende gevallen al op schending van de wettelijke norm kan worden gebaseerd. Uiteraard kan de schending van de norm uit de Corporate Governance Code dan wel nadere invulling geven aan de aansprakelijkheidsvordering of (meer) subsidiair aan de vordering ten grondslag worden gelegd. Concrete aanwijzingen voor een dergelijke processtrategie blijken echter niet uit de jurisprudentie. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de jurisprudentie een beperkt inzicht geeft in de door de eisende partij aangevoerde grondslagen en invulling daarvan.

      Opvallend is verder het verschil in de mate waarin de Corporate Governance Code een rol speelt in aansprakelijkheids- en enquêteprocedures. Waar schending van de Corporate Governance Code in laatstgenoemde procedures geregeld bijdraagt aan een oordeel van wanbeleid, blijft bestuurdersaansprakelijkheid gekoppeld aan handelen in strijd met de Code in (al dan niet opvolgende) aansprakelijkheidsprocedures uit. Van be­lang hierbij is dat een oordeel van de OK dat er sprake is van wanbeleid nog niet betekent dat ook de aansprakelijkheid van een bestuurder in een afzonderlijke aansprakelijkheidsprocedure vaststaat.58x Zie HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010 (Laurus), waaruit wel volgt dat het wanbeleidoordeel van de OK bepaalde bewijsrechtelijke gevolgen in een opvolgende aansprakelijkheidsprocedure kan hebben. Hoewel daar in het kader van deze bijdrage geen onderzoek naar is gedaan, is het voorstelbaar dat het – na een vaststelling van wanbeleid – in veel gevallen blijft bij een enquêteprocedure bij de OK en er geen afzonderlijke aansprakelijkheidsprocedure volgt, maar partijen het anderszins oplossen. In dit kader speelt wellicht verder een rol dat het succesvol aansprakelijk houden van een bestuurder door aandeelhouders (die over het algemeen de enquêteprocedures starten59x Soerjatin 2012, p. 122. ) lastiger is.

    • 5 Afsluiting

      Rest mij niets anders dan terugkomen op de in de inleiding gestelde twee vragen. Deze vragen kunnen worden beantwoord met een vrij resoluut nee en een voorzichtig ja. Nee, tot dusverre worden bestuurders en commissarissen niet vaak aansprakelijk gesteld vanwege schending van de Corporate Governance Code, althans leidt dit in rechte zelden tot een daadwerkelijk succesvolle aansprakelijkheidsvordering. Wel is het zo dat bestuurders en commissarissen kunnen vrezen dat zij aansprakelijk worden gehouden als zij handelen in strijd met de Corporate Governance Code. Dit vanwege de, door de Hoge Raad expliciet erkende, invulling van art. 2:9 BW door de Code.

    Noten

    • 1 De nieuwe Corporate Governance Code is op 8 december 2016 gepubliceerd en treedt in werking vanaf het boekjaar beginnend op of na 1 januari 2017. De wettelijke verankering van de Code vereist een AMvB, waarin de Code wordt aangewezen als de gedragscode bedoeld in art. 2:395 lid 5 BW. Deze AMvB zal per 1 januari 2018 in werking treden. Vennootschappen die onder het bereik van de Code vallen, zullen zich dus voor het eerst in het bestuursverslag bij de jaarrekening over 2017 moeten uitlaten over de in december 2016 gepubliceerde Code. De Code en daarmee verband houdende documenten zijn in te zien op de website van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code: www.mccg.nl.

    • 2 H.J. de Kluiver, Kroniek van het ondernemingsrecht, NJB 2017/839.

    • 3 Ten aanzien hiervan wordt ook wel gesproken van een ‘agency conflict’ tussen het bestuur (als agent) en de aandeelhouder (als principaal).

    • 4 Interessant in dit kader is W.C.T. Weterings, D&O-verzekering en corporate governance, AV&S 2017/32, waarin de gedachte wordt geopperd dat goede corporate governance een indicatie kan zijn voor een beperkter risico op aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen, wat zich vervolgens zou kunnen vertalen in lagere premies voor de D&O-verzekering.

    • 5 M.J.G.C. Raaijmakers, Hoe juridisch is corporate governance?, in: C.D.J. Bulten e.a. (red.), Marius geannoteerd (Serie vanwege het Van der Heijden Instituut, deel 133), Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 297.

    • 6 H.H. Voogsgeerd, Corporate Governance Codes: markt- of rechtsarrangement, Deventer: Kluwer 2006, p. 106; Raaijmakers 2016, p. 298.

    • 7 Waar hierna over ‘de Corporate Governance Code’ of ‘de Code’ zal worden gesproken, wordt, tenzij anders aangeduid, de per 1 januari 2017 in werking getreden Code bedoeld.

    • 8 Variërend van het doen van een agendavoorstel (mits hij voldoende aandelen houdt) tot het ontslaan van bestuurders en/of commissarissen en het vragen van een rechterlijke toets van het beleid, zie uitgebreid E. Soerjatin, Rechterlijke toetsing van corporate governance, in: M. Lückerath-Rovers e.a. (red.), Jaarboek corporate governance 2012-2013, Deventer: Kluwer 2012, p. 121 e.v.

    • 9 De nieuwe Code berust, zo valt in de preambule te lezen, op het uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken stakeholders. Hiermee wijkt de Code af van zijn voorganger uit 2008, waarbij in de preambule was opgemerkt dat de vennootschap streeft naar ‘aandeelhouderswaarde op lange termijn’.

    • 10 Zo noemt de Code bijv. een aantal niet-limitatieve aspecten waaraan bij het vormgeven van de strategie aandacht moet wordt besteed (Bpb 1.1.1) en wordt specifiek aangegeven aan welke punten het bestuur aandacht moet schenken bij de verantwoording in het bestuursverslag over de risicobeheersings- en controlesystemen (Bpb 1.4.2 en 1.4.3).

    • 11 Zie ook R.H. Kleipool & M. van Olffen, De Nederlandse Corporate Governance Code 2016, Ondernemingsrecht 2017/56.

    • 12 Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/509.

    • 13 Zie ook M. Koelemeijer, De herziene Corporate Governance Code: (nieuwe) accenten in effectief toezicht, TvOB 2017, afl. 2, p. 59, met verwijzingen aldaar.

    • 14 Dat is onder meer het geval als een commissaris in de afgelopen vijf jaar bestuurder van de vennootschap is geweest, in het jaar voor zijn benoeming een belangrijke zakelijke relatie met de vennootschap heeft gehad, bestuurder is van een vennootschap waarin een bestuurder van de vennootschap waarop hij toezicht houdt commissaris is, of hij minstens 10% van de aandelen van de vennootschap houdt.

    • 15 Art. 2:129 lid 5 en 2:140 lid 2 BW voor de nv en art. 2:239 lid 5 en 2:250 lid 2 BW voor de bv.

    • 16 Art. 2:129 lid 6 en 2:140 lid 5 BW voor de nv en art. 2:239 lid 6 en 2:250 lid 5 BW voor de bv, met als concrete invulling van het wettelijke tegenstrijdig-belangbegrip: HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033, JOR 2007/169 (Bruil).

    • 17 Zie op dit punt uitgebreider Kleipool & Van Olffen 2016 en G.K. Kuijers-Tollenaar, De herziene Nederlandse Corporate Governance Code en tegenstrijdig belang, Bb 2017/41, die aangeeft dat de tegenstrijdig-belangbepaling in de Code uit 2016 beter aansluit bij de wet dan die in de Code van 2008.

    • 18 Bijv. het in concurrentie treden met de vennootschap, schenkingen van de vennootschap aannemen, ongerechtvaardigde voordelen ten laste van de vennootschap aan derden verschaffen en zakelijke kansen voor de vennootschap zelf benutten.

    • 19 Voor een nadere bespreking van de per 1 januari 2017 in werking getreden Code, zie naast de eerdere verwijzingen: M.C.A. van den Nieuwenhuijzen, De herziene Corporate Governance Code: van reikwijdte tot responstijd, MvO 2017, afl. 1 & 2, p. 1-7, H. Koster, De herziening van de Corporate Governance Code, WPNR 2016/7112, T. van Wijngaarden & F. Sax, De herziene Corporate Governance Code: wat zijn de belangrijkste wijzigingen?, Juridisch up to Date 2017/14 en het themanummer ‘Corporate governance’ in Bb 2017, afl. 11.

    • 20 Hieronder versta ik in dit kader ook overige rechtspersonen uit Boek 2 BW.

    • 21 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2-IIa 2013/46 en Huizink, in: GS Rechtspersonen, art. 2:64 BW, aant. 4.7. Zie verder S.W.A.M. Visée, Het rechtskarakter van de Code Tabaksblat, in: F.B. Falkena e.a. (red.), Markten onder toezicht, Deventer: Kluwer 2004, p. 279-287, die met verwijzing naar uitspraken van (toenmalig) OK-voorzitter Willems opmerkt dat de Corporate Governance Code ook van toepassing is op bijv. stichtingen en coöperaties.

    • 22 Zie ook M.W. Josephus Jitta, (G)een Code voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, Ondernemingsrecht 2007/135; Raaijmakers 2016, p. 309; H.J. de Kraker, Het praktisch nut van de herziene Corporate Governance Code voor het MKB, Bb 2017/44.

    • 23 Zo zijn er voorbeelden waarin reflexwerking van de Corporate Governance Code bij een bv wel werd aangenomen (Hof Amsterdam (OK) 9 oktober 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ6791, JOR 2007/9 m.nt. De Groot (UMI-Beheer)) en waarin dat – meer specifiek in het geval van een familievennootschap – niet gebeurde (Hof Amsterdam (OK) 9 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5595, JOR 2017/93 m.nt. Fleming (Vos Groep)).

    • 24 L. Timmerman, Zelfregulering in de sfeer van het vennootschapsrecht, De NV 1997, p. 69; S.M. Bartman, De Code-Tabaksblat; een juridisch lichtgewicht, Ondernemingsrecht 2004/21; M. Das, Geldt de Code?, Ondernemingsrecht 2004/42; M.C. Schouten, Toegang tot cassatie wegens schending van de Corporate Governance Code, V&O 2004, afl. 9, p. 142-145; S.J.H.M. Berendsen & S.C.M. van Thiel, De Nederlandse Corporate Governance Code; van leidraad naar norm?, TOP 2007, afl. 8, p. 335-339; J. de Bie Leuveling Tjeenk, De Corporate Governance Code als bron van ondernemingsrecht in enquêtezaken, in: Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2010-2011, Deventer: Kluwer 2011, p. 215 e.v.

    • 25 Een kanttekening bij het vrijblijvende karakter van het comply or explain-beginsel plaatst Raaijmakers 2016, p. 301, die opmerkt dat veel Code-bepalingen voortbouwen op algemene vennootschappelijke normen, waar ondernemingen in veel gevallen redelijkerwijs, mede door de maatschappelijke druk om aan codes te voldoen, haast niet van af kunnen wijken.

    • 26 De structuurregeling legt de verplichting op vennootschappen van een bepaalde omvang om een RvC in te stellen.

    • 27 Kamerstukken I 2003/04, 28179, D, p. 1-2 (herhaald in: NvT Besluit corporate governance, Stb. 2004, 747, p. 4).

    • 28 HR 21 februari 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF1486 (HBG); de verplichting van het bestuur zag op het eventueel consulteren van de algemene vergadering met betrekking tot afwijzing van een bod op een belangrijk deel van de activiteiten. Ten tijde van het wijzen van dit arrest was er nog geen Corporate Governance Code ingevoerd; de inzichten omtrent corporate governance waar de Hoge Raad op doelt, betreffen de aanbevelingen in een in 1997 door de commissie-Peters gepresenteerd rapport.

    • 29 HR 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7972 (ABN Amro).

    • 30 Vgl. op dit punt J.L. Smeehuijzen, Hoe oordeelt de feitenrechter over strijd met de maatschappelijke betamelijkheid in de zin van art. 6:162 lid 2 BW?, VR 2017/125, die een fraai overzicht geeft van verschillende door hem genoemde ‘veldnormen’ die de maatschappelijke betamelijkheid uit art. 6:162 lid 2 BW invullen. Hierbij kan bijv. worden gedacht aan protocollen en richtlijnen in de medische wereld of gedragscodes voor bepaalde beroepsgroepen.

    • 31 Kamerstukken I 2003/04, 28179, D, p. 2.

    • 32 HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4888 (Versatel).

    • 33 Annotatie S. Bartman in JOR 2007/239 bij HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4888 (Versatel). Bartman wees overigens ten tijde van de invoering van de eerste Corporate Governance Code al op de mogelijkheid dat schending van de Code tot bestuurdersaansprakelijkheid kon leiden, zie Bartman 2004, p. 6.

    • 34 Berendsen & Van Thiel 2007, p. 337.

    • 35 Annotatie J.M.M. Maeijer in NJ 2007/612 bij HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4888 (Versatel).

    • 36 Raaijmakers 2016, p. 305-306, die het zuiverder acht om de Code te blijven beschouwen als een instrument om dialoog te faciliteren, zonder dat deze juridische normen kan stellen.

    • 37 C. de Groot, Facetten van ondernemingsrecht, Amsterdam: Rozenberg Publishers 2002, p. 46.

    • 38 Naast andere gezichtspunten, zoals de persoonlijke belangen van partijen, de rechtszekerheid en het beginsel dat een partij gebonden is aan haar eenmaal gegeven woord, of doelmatigheidsargumenten, zoals het waarborgen van de slagvaardigheid van een onderneming; zie ook P. Memelink, De invloed van de Corporate Governance Code op het vermogensrecht, MvV 2010, afl. 3, p. 42-49, waar ook nog de mogelijkheid van de Corporate Governance Code als gewoonterecht wordt besproken.

    • 39 Hetgeen hier wordt opgemerkt over de aansprakelijkheid van bestuurders op de voet van art. 2:9 BW geldt – via de schakelbepalingen van art. 2:149/259 BW – in gelijke zin voor commissarissen.

    • 40 Het zal in dat geval dan met name gaan om schendingen van de eerdergenoemde principes en best practice bepalingen in hoofdstuk 1 en 2 van de Code; zie in dit verband ook B.T.M. Steins Bisschop, Naschrift bij Actualiteiten corporate governance, TvOB 2005, afl. 1, p. 29.

    • 41 Zie HR 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2053 (Panmo Productie). In dat geval ging het overigens om de norm ‘kennelijk onbehoorlijke taakvervulling’, volgend uit de faillissementsaansprakelijkheid ex art. 2:248 BW.

    • 42 HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven).

    • 43 HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011 (Berghuizer Papierfabriek).

    • 44 HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen).

    • 45 HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (Willemsen Beheer).

    • 46 HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419 (Tuin Beheer), waarin de Hoge Raad oordeelde dat er naast voorzienbaarheid van benadeling en onnodig en desbewust het faillissement van de vennootschap veroorzaken voor eigen gewin nog bijkomende omstandigheden (zoals opzettelijke benadeling) zijn vereist, voordat er sprake is van schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens de aandeelhouder.

    • 47 Zie ook Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II* 2009/441, waar in dit kader wordt gesproken over een ‘convergentie van normen’.

    • 48 Ten tijde van het verwijtbaar handelen was er nog geen Corporate Governance Code in werking; de vordering werd gebaseerd op de aanbevelin­g‍en van de commissie-Peters uit 1997.

    • 49 Rb. Midden-Nederland 19 juni 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:​CA3225, r.o. 9.16.16 e.v.

    • 50 Er kan in dit verband wel worden gewezen naar jurisprudentie waar aansprakelijkheid op grond van schending van andere governancecodes wordt gevorderd c.q. aangenomen, zoals bijv. Rb. Midden-Nederland 17 december 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6573 en Rb. Rotterdam 30 november 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BU6288 (respectievelijk schending van de Governancecode Woningcorporaties en governanceregels die in de periode voorafgaande aan de invoering van deze Code golden) en Rb. Limburg 12 december 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:9792 (schending van de Zorgbrede Governancecode).

    • 51 Hof Amsterdam 19 februari 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BF7519.

    • 52 Waaruit af te leiden valt dat het handelen in strijd met de (bepalingen omtrent belangenverstrengeling in de) Corporate Governance Code op zichzelf niet eens wordt verweten, als wel het niet melden daarvan.

    • 53 Hof Arnhem 16 oktober 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BB5511; opvallend is dat de vennootschap wel had verklaard veel waarde te hechten aan de in 1997 en 1998 al wel bestaande aanbevelin­g‍en van de commissie-Peters.

    • 54 Hof Amsterdam 15 februari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ1149 (Van der Moolen).

    • 55 Hof Amsterdam 21 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:930 (TMG).

    • 56 Hof Amsterdam 29 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1965 (Akzo Nobel).

    • 57 Soerjatin 2012, p. 133.

    • 58 Zie HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010 (Laurus), waaruit wel volgt dat het wanbeleidoordeel van de OK bepaalde bewijsrechtelijke gevolgen in een opvolgende aansprakelijkheidsprocedure kan hebben.

    • 59 Soerjatin 2012, p. 122.

Reageer

Tekst