De rechtvaardiging van tussentijdse ontbinding

DOI: 10.5553/Contr/156608932020022003003
Artikel

De rechtvaardiging van tussentijdse ontbinding

Trefwoorden Ontbinding, Material obligation, Anticipatory breach, Exoneratie, IT
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1 Inleiding

      Het tussentijds ontbinden van een overeenkomst kan grote gevolgen hebben. Daarom mag daar niet lichtzinnig mee omgegaan worden. Dat is ook niet aan te raden, want bij een onterecht ingeroepen ontbinding komen deze gevolgen voor rekening van de partij die onterecht de ontbinding heeft ingeroepen.1xZie bijv. Hof Amsterdam 19 januari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:108 (Mama Cash/Ifunds). Zo ook HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, NJ 2012/684, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (G4/Hanzevast). Bij tussentijdse ontbinding is het daarom vaak de vraag of er reden genoeg was om over te gaan tot ontbinding. Zo ook in een door het hof ’s-Hertogenbosch gewezen arrest tussen het Elisabeth-Tweesteden Ziekenhuis (TsZ) en de Portugese IT-leverancier Alert.2xHof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert). Partijen hebben een Engelstalige overeenkomst onder Nederlands recht gesloten op basis waarvan Alert TsZ zou voorzien van een ziekenhuisinformatiesysteem. Om verschillende redenen zag TsZ zich genoodzaakt de overeenkomst met Alert te ontbinden al voordat de software werkend was opgeleverd.
      Was deze ontbinding gerechtvaardigd? Het hof beoordeelt die vraag en doet daarbij een aantal interessante uitspraken over het schenden van een material obligation, wanneer er sprake is van een anticipatory breach als bedoeld in artikel 6:80 van het Burgerlijk Wetboek (BW), en de verhouding tussen gevorderde terugbetaling en de cap van een exoneratiebeding. Over deze onderwerpen ontstaat vaak discussie bij een tussentijdse ontbinding. Aan de hand van dit arrest zal daarom stilgestaan worden bij deze onderwerpen, met tot slot enkele lessen voor de (contracts)praktijk.

    • 2 Schending material obligation

      2.1 Ontbinding

      De in artikel 6:265 lid 1 BW opgenomen hoofdregel voor ontbinding bepaalt dat wanneer een partij in verzuim is of nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is, iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis aan de andere partij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden. Het is aan de partij die zich op ontbinding beroept om aan te tonen dat sprake is van een verbintenis en van tekortkoming in de nakoming daarvan en dat de andere partij in verzuim is of dat nakoming onmogelijk is. Uit de bewoording van artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming (ongeacht of die tekortkoming wezenlijk is) voldoende kan zijn voor een beroep op ontbinding. Op deze regel geldt wel een uitzondering voor het geval de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is in beginsel aan de verwerende partij om zich op deze uitzonderingsregel te beroepen. De wettelijke regeling voor ontbinding is van regelend recht.

      In de meeste commerciële contracten is een contractuele beëindigingsclausule opgenomen. Wanneer een partij in dat geval de overeenkomst wil beëindigen, kan daarvoor in de meeste gevallen een beroep gedaan worden op de wettelijke beëindigingsmogelijkheden zoals ontbinding, althans als sprake is van een tekortkoming (art. 6:265 BW), maar ook op de contractuele beëindigingsclausule.3xIn sommige gevallen kan de uitleg van de overeenkomst ertoe leiden dat een beroep op de wettelijke beëindigingsmogelijkheden is uitgesloten en partijen enkel een beroep op de contractuele beëindigingsclausule kunnen doen. Dit zien we ook terug in het arrest tussen TsZ en Alert. Voor de beëindiging van de overeenkomst beroept TsZ zich primair op de volgende bepaling uit de overeenkomst:

      ‘Termination for cause. Without limiting any other rights or remedies available to the Parties, at law or an equity and without prejudice to what is set forth in this Agreement, namely under Clause 6.6. and Clause 12.8., either Party has the right to terminate this Agreement giving prior written notice to the other Party (the “Defaulting Party”), if:
      a) the Defaulting Party is in breach or default of any of its material obligations under this Agreement and such breach or default continues un-rectified for sixty (60) days following the Dispute Resolution Process non Defaulting Party shall terminate this Agreement.’4xHof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428 (TsZ/Alert), r.o. 2.6.

      Bij een Engelstalige bepaling als deze zal altijd eerst bekeken moeten worden wat er met termination is bedoeld. Ontbinding, opzegging of allebei?5xZie voor verdere uitleg over het verschil tussen beide H.N. Schelhaas & J.H.M. Spanjaard, Beëindigingsbedingen zijn helemaal het einde, of toch niet?, Contracteren 2018/2, p. 46-53. Hoewel Alert in een ander geschil tot aan de Hoge Raad een soortgelijke discussie hierover heeft gevoerd, staat in dit arrest niet ter discussie dat een beroep op deze contractuele beëindigingsclausule als een ontbindingsactie geldt.6xHR 23 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:426 (Alert/Jeroen Bosch). Vaak wordt hier wel discussie over gevoerd. Wanneer er geen bewijs rondom de bedoeling van partijen is, kunnen de omstandigheden een rechter ertoe aanzetten om beslissend gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van die bepaling.7xHof Arnhem-Leeuwarden 24 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7734 (JBZ/Alert), r.o. 3.1. Dit betekent dat de uitkomst voor ieder contract anders kan zijn. De contractuele beëindigingsbepaling tussen TsZ en Alert bijvoorbeeld, schrijft voor dat in geval van een tekortkoming (default) een schriftelijke ingebrekestelling (written notice) zal worden gestuurd en er sprake is van een termijn voor herstel (rectified). Een contractuele beëindigingsbepaling met deze voorwaarden heeft veel weg van een ontbindingsregeling en kan daarom ook als zodanig geïnterpreteerd worden.8xA. van Duijn-Koopman & E.J. van de Pas, Opzegging van duurovereenkomsten en de redelijkheid en billijkheid, Contracteren 2018/3, p. 80-85. Het gevolg hiervan is dat de bepalingen die de consequenties van ontbinding regelen (zoals art. 6:271 BW) van toepassing zijn.

      TsZ doet dus een beroep op de contractuele ontbindingsmogelijkheid in het geval van een schending van een material obligation. Het hof overweegt dat hierbij een hogere drempel geldt dan volgt uit artikel 6:265 BW. Hiermee wijzigt de verdeling van stelplicht en bewijslast uit artikel 6:265 BW, waardoor het aan de ontbindende partij is om niet alleen de tekortkoming aan te tonen, maar ook te onderbouwen dat deze dermate ernstig was dat het de ontbinding rechtvaardigt. Het is dan niet meer aan de verwerende partij om te bewijzen dat sprake is van deze uitzonderingsregel, maar aan de ontbindende partij om aan te tonen dat deze uitzondering niet opgaat.9xI.W.M. Olthof, Ontbinding: effectief wapen of zwaard van Damocles?, Contracteren 2019/1, p. 15-24. Dit lijkt mij een logisch gevolg van het feit dat partijen ervoor gekozen hebben om expliciet op te nemen dat het moet gaan om een material obligation en niet slechts iedere obligation. Partijen die zich op ontbinding beroepen, moeten zich er dus bewust van zijn dat zij in een dergelijk geval de bewijslast dragen dat de tekortkoming voldoende ernstig was om de ontbinding te rechtvaardigen.

      In de praktijk gaan contractuele beëindigingsclausules vaker uit van een schending van een material obligation of vergelijkbare term. Het is daarom jammer dat het hof geen omlijning geeft van wat hij daaronder verstaat. Als we naar jurisprudentie over vergelijkbare termen kijken, dan komen we al snel uit bij de invulling van een ‘wezenlijke tekortkoming’ of ‘fundamental breach’ onder het Weens Koopverdrag.10xArt. 25 Weens Koopverdrag. Hieruit blijkt dat een tekortkoming wezenlijk kan zijn wanneer dat ertoe leidt dat een partij niet op het afgesproken moment gebruik kan maken van dat wat die partij onder de overeenkomst toekomt.11xD. Haas, De wezenlijke tekortkoming: de grenzen van het recht op nakoming, R&P 2008167, 3.3.5. Verdere jurisprudentie over vergelijkbare termen die niet over het Weens Koopverdrag gaan, is schaars.12xEr wordt wel vaker beoordeeld of er sprake is van een schending van een ‘kernverplichting’, maar daarbij wordt doorgaans geen onderscheid gemaakt tussen kern- en nevenverplichtingen. Zie Olthof 2019, p. 15-24, par. 3.7. Wel heeft het Netherlands Commercial Court recentelijk nog overwogen dat ‘a “material breach” must be a significant, substantial breach of the agreement that justifies termination’.13xRb. Amsterdam 4 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5197 (Symphony Solutions/Openbet), r.o. 4.8. En als we een uitstapje maken het Kanaal over, dan zien we dat ‘a “fundamental breach” is one which “has the effect of depriving the other party of substantially the whole benefit which it was the intention of the parties that he should obtain from the contract”’.14xJ. Cartwright, Contract Law: An Introduction to the English Law of Contract for the Civil Lawyer, Oxford/Portland 2013, p. 272, 273.

      2.2 Fatale termijnen

      Bij zijn toets of een material obligation is geschonden, hecht het hof bij de beoordeling groot belang aan de tussen partijen afgesproken oplevertermijnen. Partijen hebben tussentijdse opleverdata afgesproken, met aan het eind een zogeheten Go-Live datum waarop het softwaresysteem door TsZ in gebruik genomen moest kunnen worden. Het hof bekijkt eerst of de afgesproken oplevertermijnen als fatale termijnen kwalificeren.

      Het gevolg van fatale termijnen is immers dat verzuim kan intreden zonder ingebrekestelling. Artikel 6:83 onder a BW bepaalt namelijk dat het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling ‘wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft’. Hoewel uit deze bewoording de regel volgt dat een termijn in beginsel fataal is, wordt vaak op basis van de omstandigheden van het geval beoordeeld of deze hoofdregel of de ‘tenzij-uitzondering’ van toepassing is.15xParket bij HR 27 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:962, r.o. 3.19-3.32. Hierbij kan meewegen dat de inhoud van de overeenkomst, de aard van de verbintenis of de omstandigheden tot de conclusie voeren dat deze tussentijdse termijnen geen in gebreke stellende kracht hebben.16xAsser/Sieburgh 6-I 2016/394. De Hoge Raad zegt daarnaast dat een fatale termijn ‘tussen partijen moet zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid moet voortvloeien uit de aard van de overeenkomst in verband met de omstandigheden van het geval’.17xP.G. van der Putt, De gevolgen van niet-nakoming bij IT-projecten, Computerrecht 2011/33. Het kwartje kan daardoor beide kanten op vallen wanneer partijen niet duidelijk vastgelegd hebben dat een termijn fataal is.

      Dit zien we ook terugkomen in de overwegingen van het hof. Voor wat betreft de tussentijdse opleverdata kan geen fataal karakter uit de tekst in de overeenkomst ontleend worden. Daarnaast moet de verlangde software nog ontwikkeld worden en daarvoor is de medewerking van TsZ nodig.18xHof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428 (TsZ/Alert), r.o. 3.7.1. Inherent daaraan is volgens het hof dat vertragingen kunnen ontstaan.19xAls overweging wordt wel vaker meegenomen dat IT-projecten vaak uitlopen, zie bijv. Rb. Amsterdam 7 april 2004 (Masalco/PinkRoccade), IT en Recht, nr. 8, r.o. 6.5. De laatste Go-Live datum impliceert echter wel een fataal karakter. Het hof legt niet uit waarom, maar vervolgt wel dat doordat de Go-Live datum als een fatale termijn geldt, de tussentijdse opleverdata – ondanks dat dit op zichzelf geen fatale termijnen zijn – niet geheel vrijblijvend zijn. Het voorbij laten gaan van niet-fatale termijnen, althans de duur van de overschrijding, kan de ontbinding van de overeenkomst daarom rechtvaardigen. Als daardoor vaststaat dat een fatale termijn (in dit geval de Go-Live datum) niet meer gehaald kan worden, kwalificeert dat als schending van een material obligation, aldus het hof.20xHof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.9, 18.10.

      Opmerkelijk is nog dat in de overeenkomst is opgenomen dat ‘ALERT warrants and undertakes that: (…) As per the Go-Live date, the Software will have the agreed properties and will satisfy the Specifications’.21xHof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428 (TsZ/Alert), r.o. 2.6. Het hof merkt hier niets over op, en wellicht gaat het te ver om te zeggen dat een garantie om iets op een bepaald moment op te leveren direct kwalificeert als een fatale termijn, maar het lijkt mij dat daar op z’n minst een bepaald vermoeden uit ontleend mag worden. Een garantie is immers een verzwaarde verplichting waarbij zelfs voor overmacht niet altijd een uitzondering wordt gemaakt.22xJ.W. Bitter, Garanties in kaart gebracht, Contracteren 2008/2, p. 33-40. Dit geeft aan dat deze termijn in ieder geval een bijzondere strekking heeft en daarmee mogelijk als fataal is bedoeld.

    • 3 Anticipatory breach (art. 6:80 BW)

      In de meeste gevallen kan een overeenkomst pas ontbonden worden als een opeisbare verbintenis niet wordt nagekomen. In sommige gevallen kan echter ook voortijdig worden ontbonden als sprake is van een anticipatory breach. Naast de schending van een material obligation toetst het hof in het hier centraal staande arrest ook of de ontbinding gerechtvaardigd kan zijn op basis van de anticipatory breach uit artikel 6:80 lid 1 BW. Dit artikel geeft een partij de mogelijkheid te anticiperen op een aankomende tekortkoming van zijn wederpartij. In drie limitatieve gevallen heeft de schuldeiser het recht om al vóórdat een verbintenis opeisbaar is, bepaalde gevolgen van niet-nakoming (waaronder ontbinding) in te roepen. Dit is het geval wanneer:

      • vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn (onder a);

      • uit een mededeling van de schuldenaar afgeleid moet worden dat deze tekort zal schieten (onder b); of

      • er goede gronden zijn te vrezen dat de schuldenaar tekort zal schieten en zich na een schriftelijke aanmaning niet bereid verklaard zijn verplichtingen na te komen (onder c).

      In deze zaak stond door overschrijding van de tussentijdse opleverdata vast dat de fatale termijn niet meer haalbaar was, waardoor nakoming zonder tekortkoming niet meer mogelijk was (art. 6:80 lid 1 onder a BW).23xHof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.18. TsZ mocht daarom ook op basis van de anticipatory breach van artikel 6:80 BW de overeenkomst ontbinden, ondanks dat de fatale termijn nog niet verstreken was.24xHof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.16. Wanneer overigens niet met zekerheid gezegd kan worden dat een fatale termijn niet meer gehaald kan worden, bijvoorbeeld op basis van het rapport van een partijdeskundige, wordt een beroep op a vaak niet gehonoreerd: deze bepaling wordt dan ook geregeld terughoudend toegepast.25xZie Van der Putt 2011. Ook kan het zo zijn dat een beroep op c niet opgaat wanneer er geen sprake is van een fatale termijn.26xHR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:141, NJ 2020/60. Ter onderbouwing van zijn conclusie doet het hof twee interessante uitspraken ten aanzien van artikel 6:80 lid 1 onder ben c BW.

      Allereerst kent het hof veel waarde toe aan het feit dat Alert een mislukte demonstratie van de software heeft gegeven aan TsZ. Het gevolg was dat het vertrouwen en het draagvlak binnen TsZ nog verder afnamen. Het is interessant dat het hof er zoveel waarde aan toekent dat het vertrouwen is geschaad. Dit wordt namelijk niet altijd meegewogen.27xZo werd dit wel aangedragen, maar verder niet meegewogen in Rb. Amsterdam 10 maart 2010 (Waterdrinker/SAP), IT en Recht, nr. 54, r.o. 4.6. Het hof gaat zelfs zover dat hij meent dat Alert, ondanks aandringen van TsZ, geen demonstratie had moeten geven omdat de software nog instabiel was. Dit terwijl van een IT-leverancier wordt verwacht dat hij zijn klanten juist adequaat informeert over de voortgang van het project en duidelijk wijst op ontstane problemen en de gevolgen daarvan.28xRb. Amsterdam 18 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:228 (CGI/Staalbankiers), r.o. 4.11, 4.18. Het lijkt desalniettemin verstandig om in een dergelijk geval weerstand te bieden tegen aandringen van de klant op een demonstratie als het product nog niet van voldoende kwaliteit is.

      Daarnaast wordt het Alert aangerekend dat zij voor het aanpassen van de planning als voorwaarde stelde dat zij extra betaling zou ontvangen. Dat het hof dit ziet als een geval genoemd onder b en/of c is opvallend.29xIn het arrest worden b en c van art. 6:80 lid 1 BW tezamen behandeld, waardoor niet duidelijk is of de relevante overwegingen van het hof over b, c of allebei gaan. Met name nu vereist is dat de onder b genoemde mededeling waaruit blijkt dat de schuldenaar tekort zal schieten, een definitief karakter heeft en dat als gevolg daarvan moet vaststaan dat de subjectieve bereidheid van de schuldenaar om na te komen ontbreekt.30xM.M. Olthof, T&C BW, commentaar op art. 6:80 BW. Een mededeling als deze lees ik niet terug in de in het tussenarrest opgenomen correspondentie.31xHof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428 (TsZ/Alert), r.o. 2.16-2.43. Wel heeft Alert haar werkzaamheden opgeschort, maar een weigerachtige houding kan volgens de Hoge Raad niet met de onder b genoemde mededeling worden gelijkgesteld.32xHR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2334, NJ 2010/417 (Nissan). Voor (IT-)leveranciers is dit desalniettemin een waarschuwing. Bij IT-projecten die uitlopen is het namelijk niet ongebruikelijk dat de leverancier om extra geld vraagt, bijvoorbeeld omdat er sprake is van meerwerk of gestelde onvoorziene omstandigheden.

    • 4 Contractuele beëindigingsvoorwaarden en geschillenregeling

      Net zoals bij het niet halen van een fatale termijn treedt bij een anticipatory breach (zie hiervoor) het verzuim van de schuldenaar in zonder dat daarvoor een ingebrekestelling met een redelijke termijn voor nakoming benodigd is. De overeenkomst tussen Alert en TsZ stelde echter als voorwaarden voor ontbinding vanwege schending van een material obligation dat (1) de tekortschietende partij een prior written notice heeft ontvangen, en dat (2) de tekortkoming niet binnen zestig dagen is hersteld, terwijl (3) partijen het dispute resolution process volgen.

      Hoewel de wettelijke regels geen ingebrekestelling en hersteltermijn meer vereisen, kunnen de contractuele voorwaarden dus vergelijkbare regels voorschrijven. Het hof bekijkt deze contractuele voorwaarden namelijk wel, maar gaat daar vervolgens pragmatisch mee om. Zo is het hof van mening dat TsZ de tekortkomingen van Alert al voldoende duidelijk had gemaakt aan Alert, waardoor de vereiste prior written notice niet meer nodig was. Ook had de hersteltermijn van zestig dagen geen meerwaarde meer nu vast is komen te staan dat de fatale termijn niet meer haalbaar was. Het dispute resolution process had TsZ volgens het hof ook niet hoeven te doorlopen omdat TsZ reeds een constructieve poging gedaan had om het geschil met Alert op te lossen, maar dit was daarna juist geëscaleerd.33xHof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.23.

      Dat rechters in sommige gevallen pragmatisch omgaan met de wettelijke eisen rondom ingebrekestelling en de daarin geboden hersteltermijn is niets nieuws.34xJ.H.M. Spanjaard, Ingebrekestelling: misschien minder formeel, maar het blijft oppassen, Contracteren 2019/4, p. 145-149. Wel is opvallend dat het hof eenzelfde pragmatische aanpak toepast op deze contractuele ingebrekestelling. Het hof wijkt hiermee namelijk af van afspraken die partijen bewust hebben gemaakt. Dit lijkt mij over het algemeen nog ingrijpender dan het soepel omgaan met wettelijke voorschriften waar partijen niet bewust voor gekozen hebben. Jurisprudentie over het niet volgen van een overeengekomen dispute resolution process is zeldzaam. Desalniettemin zijn er enkele voorbeelden te vinden waarbij het niet volgen van een voorgeschreven geschillenregeling het uitvoeren van bepaalde rechten, zoals het overgaan tot ontbinding, niet in de weg stond.35xRb. Rotterdam 11 januari 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BV1956, r.o. 6.1.5; Hof Den Haag 17 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2392, r.o. 20; Hof Amsterdam 5 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:287, r.o. 3.3.6. Het is begrijpelijk dat het niet volgen van een geschillenregeling wanneer dat geen enkele zin meer had, niet afgestraft wordt. Met name wanneer dat ertoe zou leiden dat een verder terecht uitgebrachte ontbinding ongegrond zou zijn. Dit laatste blijft uiteraard wel een risico, waardoor het vaak de voorkeur heeft de afgesproken geschillenregelingen toch te volgen. Daarnaast kan een dispute resolution process nuttig zijn om een geschil zonder tussenkomst van de rechter te beslechten.36xMijn ervaring is dat zo’n dispute resolution process vaak een zogeheten escalatieladder heeft op basis waarvan van beide kanten nieuwe, hogergeplaatste, personen aan de onderhandelingstafel plaatsnemen om het geschil op te lossen. Doordat deze personen doorgaans wat verder van de uitvoering afstaan en zich daardoor nog niet in de eerdere discussies gemengd hebben, kan dit helpen bij het doorbreken van impasses en het oplossen van disputen. Het zou daarom zonde zijn als er een lijn binnen de jurisprudentie ontstaat op basis waarvan dit soort geschillenregelingen niet meer gevolgd hoeven te worden.

    • 5 Terugbetaling en exoneratie

      De ontbinding van een overeenkomst heeft twee belangrijke financiële gevolgen. Er ontstaan voor partijen ongedaanmakingsverbintenissen (art. 6:271 BW) op basis waarvan ontvangen betalingen teruggevorderd kunnen worden. Daarnaast is de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, aansprakelijk voor de door de andere partij geleden schade (art. 6:277 lid 1 BW).

      De overeenkomst tussen Alert en TsZ voorzag in een exoneratiebeding dat de aansprakelijkheid van Alert beperkt tot de som van de bedragen die TsZ in het kader van de overeenkomst aan Alert heeft betaald. TsZ heeft circa € 4,6 miljoen aan Alert betaalt en vordert dit bedrag daarom tweemaal. Een keer als terugbetaling op basis van nakoming van de uit de ontbinding voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen en een keer ter vergoeding van de door haar geleden schade. Alert verweert zich hiertegen en stelt dat het exoneratiebeding in zijn totaal geldt voor zowel terugbetaling als schadevergoeding tezamen.

      Het hof moet daarom uitleg geven aan het exoneratiebeding dat tussen partijen is overeengekomen. Deze uitleg vindt plaats aan de hand van het Haviltex-criterium. Hiervoor stelt het hof eerst een aantal uitgangspunten vast. Allereerst dat, omdat de overeenkomst in het Engels is opgesteld, de perceptie van partijen van de daarin gebruikte Engelse termen meeweegt. Daarnaast dat de overeenkomst een entire agreement clause bevat. En als laatste dat de overeenkomst is opgesteld door Alert en dat partijen over het aansprakelijkheidsbeding niet hebben onderhandeld of gecommuniceerd.37xHof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.31.

      Het exoneratiebeding luidt als volgt:38xHof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.30.

      ‘20.1. To the extent permitted by law, (…) Alert’s liability to the customer for claims under and in connection with this agreement, whether for liability in contract, tort or otherwise shall be limited to an amount equal to the sum of the fees paid by the customer to Alert under this agreement.’

      Hieruit blijkt dat de beperking van aansprakelijkheid geldt ‘for claims under and in connection with this agreement, whether for liability in contract, tort or otherwise’. Daarbij hebben partijen niet gekeken naar welke vorderingen zij in geval van ontbinding van de overeenkomst naar Nederlands recht zouden kunnen instellen. De vordering tot ongedaanmaking is dan ook strikt genomen niet uitgesloten van de aansprakelijkheidsbeperking, waardoor deze bepaling dus niet alleen over aansprakelijkheid en schadevergoeding gaat. Hieruit volgt dat bij beëindiging van de overeenkomst éénmaal een vergoeding kan worden gevorderd, uit welke hoofde dan ook.39xHof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.36.

      De vraag of een aansprakelijkheidsbeperking ook van toepassing is op ongedaanmakingsverbintenissen, wordt vaak – zo niet altijd – beoordeeld op basis van de daarvoor gebruikte contracttekst en leidt daardoor tot verschillende antwoorden. Zo heeft de rechtbank Oost-Brabant geoordeeld dat het door Alert met een ander ziekenhuis overeengekomen exoneratiebeding niet ziet op een vordering tot ongedaanmaking van betalingen. In afwijking van het met TsZ gesloten exoneratiebeding ging het hier om ‘the maximum liability of ALERT in relation to direct damage’.40xRb. Oost-Brabant 3 oktober 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:4790 (Alert/JBZ e.a.), r.o. 7.30, 7.36. Uit het feit dat gesproken wordt over damage volgt logischerwijs dat hiermee niet beoogd is om naast schade ook de ongedaanmakingsverbintenissen te beperken. Zo heeft ook de rechtbank Den Haag ten aanzien van een aansprakelijkheidsbeperking die uitdrukkelijk sprak over de vergoeding van ‘schade’ overwogen ‘dat ongedaanmakingsverbintenissen als bedoeld in artikel 6:271 en 6:272 BW geen vergoedingen van schade zijn’.41xRb. Den Haag 13 december 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14696 (KPN/Entropia Digital), r.o. 4.30. Nu het exoneratiebeding tussen Alert en TsZ niet spreekt van damages maar van claims (of ‘vorderingen’), is het begrijpelijk dat het hof concludeert dat een vordering tot ongedaanmaking dan ook niet uitgesloten is van de aansprakelijkheidsbeperking. Wel vraag ik me af of dit is wat partijen daadwerkelijk voor ogen hebben gehad bij het sluiten van de overeenkomst of dat het hof hier uiteindelijk toch is uitgegaan van een meer tekstuele uitleg van de overeenkomst.

    • 6 Conclusie en suggesties voor de praktijk

      Een tussentijdse ontbinding heeft vergaande gevolgen. De rechtvaardiging van een tussentijdse ontbinding wordt daarom (zowel vooraf als achteraf) vaak grondig bekeken. Naast de wettelijke bepalingen rondom ontbinding is daarbij ook relevant wat partijen zijn overeengekomen. Hieruit kan volgen dat er een hogere drempel voor ontbinding geldt dan uit de wet volgt. Het gevolg hiervan is dat de ontbindende partij moet kunnen aantonen dat de tekortkoming van de andere partij de ontbinding rechtvaardigt.

      Een belangrijk onderdeel hierbij is het karakter van de tussen partijen afgesproken termijnen. Wat betreft de kwalificatie van een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 onder a BW laat ook dit arrest goed zien dat dit een beoordeling is die beide kanten op kan. Daarnaast kan het niet halen van tussentijdse opleverdata, althans de duur van de overschrijding, de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. Ook wanneer deze tussentijdse opleverdate geen fataal karakter hebben. Dit benadrukt maar weer eens dat als partijen zekerheid willen over de strekking van de afgesproken termijnen en de gevolgen van het niet halen daarvan, zij dit duidelijk moeten opnemen in de overeenkomst. Hierbij is het eenvoudiger om vast te leggen welke termijnen wel en niet een fataal karakter hebben. Bijvoorbeeld door op te nemen dat de opleverdata die beschreven staan als strict, final, critical of milestone een fataal karakter hebben en de overige opleverdata niet.42xUiteraard is het dan wel belangrijk dat de planning, die doorgaans in een ander document opgenomen wordt, op deze bewoording aansluit. Het voorkomen dat overschrijding van niet-fatale tussentijdse opleverdata een rechtmatige ontbinding tot gevolg heeft, lijkt naar aanleiding van dit arrest een stuk lastiger. Expliciet opnemen dat de klant de overeenkomst niet mag ontbinden voordat een fatale termijn gemist is, zou een oplossing kunnen zijn. Artikel 6:265 BW is immers regelend recht. Het is uiteraard wel de vraag of dit de toets der redelijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) in alle omstandigheden kan doorstaan én of de klant akkoord wil gaan met een dergelijke bepaling.

      Uit het besproken arrest volgt dat wanneer vaststaat dat een fatale termijn niet meer gehaald kan worden, dit als een schending van een material obligation kwalificeert. Ook hier geldt dat als partijen vooraf meer zekerheid willen, het advies is om in de overeenkomst een definitie op te nemen van wat partijen verstaan onder een material obligation en daarbij te verwijzen naar specifieke bepalingen in de overeenkomst.43xOlthof 2019, p. 15-24. Op basis van de contractsvrijheid hebben partijen (tot op bepaalde hoogte) de ruimte om hier naar eigen inzicht invulling aan te geven.

      Daarnaast geldt dat partijen voorzichtig moeten zijn met hun uitlatingen en houding tijdens de onderhandelingen om een gestrand project weer op de rails te krijgen. Dit kan namelijk aanleiding geven voor een ontbinding van de overeenkomst op grond van een anticipatory breach (art. 6:80 BW). Met name (IT-)leveranciers zouden daarom voorzichtig om moeten gaan met het vragen om een aanvullende vergoeding en het uitvoeren van demonstraties die bij mislukking het vertrouwen van de wederpartij kunnen aantasten.

      Met de voorwaarden die een overeenkomst aan ontbinding stelt – zoals het uitbrengen van een prior written notice, geven van een hersteltermijn en volgen van een dispute resolution process – kunnen rechters pragmatisch omgaan. Desalniettemin zou mijn advies zijn om – als de omstandigheden het toelaten – deze voorwaarden wel in acht te nemen voordat overgegaan wordt tot ontbinding. Het uitbrengen van een ongegronde ontbindingsverklaring kan vergaande gevolgen met zich brengen.

      Het niet voldoende specificeren van een exoneratiebeding brengt altijd risico’s met zich. Net zoals het gebruik van Engelse termen zonder daarbij te kijken naar wat daar onder Nederlands recht onder verstaan zou kunnen worden. Zo kan het gebruik van het woord claims in plaats van damages ertoe leiden dat naast terugbetaling op basis van de ontstane ongedaanmakingsverbintenissen niet ook nog eens schade gevorderd kan worden. Om dit te voorkomen is het aan te raden om duidelijk op te nemen welke rechtsvorderingen meetellen voor het ‘vollopen’ van de cap.44xZie verder T.H.M. van Wechem, Leren exonereren: een aantal gezichtspunten ten aanzien van het contractueel reguleren van aansprakelijkheid, Contracteren 2019/3, p. 89-99. Daarnaast is voorzichtigheid altijd geboden bij het opstellen van een Engelstalige overeenkomst onder Nederlands recht.45xZie bijv. R.P.J.L. Tjittes, Veelvoorkomende misverstanden bij het gebruik van Anglo-Amerikaanse termen in internationale contracten, Contracteren 2008/2, p. 41-43. Wanneer dit ertoe leidt dat een eenduidige uitleg ontbreekt, is het advies om te specificeren wat partijen onder Nederlands recht precies bedoelen. De meest duidelijke manier hiervoor is het in cursief toevoegen van de Nederlandse terminologie.

    Noten

    • 1 Zie bijv. Hof Amsterdam 19 januari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:108 (Mama Cash/Ifunds). Zo ook HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, NJ 2012/684, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (G4/Hanzevast).

    • 2 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert).

    • 3 In sommige gevallen kan de uitleg van de overeenkomst ertoe leiden dat een beroep op de wettelijke beëindigingsmogelijkheden is uitgesloten en partijen enkel een beroep op de contractuele beëindigingsclausule kunnen doen.

    • 4 Hof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428 (TsZ/Alert), r.o. 2.6.

    • 5 Zie voor verdere uitleg over het verschil tussen beide H.N. Schelhaas & J.H.M. Spanjaard, Beëindigingsbedingen zijn helemaal het einde, of toch niet?, Contracteren 2018/2, p. 46-53.

    • 6 HR 23 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:426 (Alert/Jeroen Bosch).

    • 7 Hof Arnhem-Leeuwarden 24 september 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7734 (JBZ/Alert), r.o. 3.1.

    • 8 A. van Duijn-Koopman & E.J. van de Pas, Opzegging van duurovereenkomsten en de redelijkheid en billijkheid, Contracteren 2018/3, p. 80-85.

    • 9 I.W.M. Olthof, Ontbinding: effectief wapen of zwaard van Damocles?, Contracteren 2019/1, p. 15-24.

    • 10 Art. 25 Weens Koopverdrag.

    • 11 D. Haas, De wezenlijke tekortkoming: de grenzen van het recht op nakoming, R&P 2008167, 3.3.5.

    • 12 Er wordt wel vaker beoordeeld of er sprake is van een schending van een ‘kernverplichting’, maar daarbij wordt doorgaans geen onderscheid gemaakt tussen kern- en nevenverplichtingen. Zie Olthof 2019, p. 15-24, par. 3.7.

    • 13 Rb. Amsterdam 4 juli 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5197 (Symphony Solutions/Openbet), r.o. 4.8.

    • 14 J. Cartwright, Contract Law: An Introduction to the English Law of Contract for the Civil Lawyer, Oxford/Portland 2013, p. 272, 273.

    • 15 Parket bij HR 27 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:962, r.o. 3.19-3.32.

    • 16 Asser/Sieburgh 6-I 2016/394.

    • 17 P.G. van der Putt, De gevolgen van niet-nakoming bij IT-projecten, Computerrecht 2011/33.

    • 18 Hof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428 (TsZ/Alert), r.o. 3.7.1.

    • 19 Als overweging wordt wel vaker meegenomen dat IT-projecten vaak uitlopen, zie bijv. Rb. Amsterdam 7 april 2004 (Masalco/PinkRoccade), IT en Recht, nr. 8, r.o. 6.5.

    • 20 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.9, 18.10.

    • 21 Hof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428 (TsZ/Alert), r.o. 2.6.

    • 22 J.W. Bitter, Garanties in kaart gebracht, Contracteren 2008/2, p. 33-40.

    • 23 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.18.

    • 24 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.16.

    • 25 Zie Van der Putt 2011.

    • 26 HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:141, NJ 2020/60.

    • 27 Zo werd dit wel aangedragen, maar verder niet meegewogen in Rb. Amsterdam 10 maart 2010 (Waterdrinker/SAP), IT en Recht, nr. 54, r.o. 4.6.

    • 28 Rb. Amsterdam 18 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:228 (CGI/Staalbankiers), r.o. 4.11, 4.18.

    • 29 In het arrest worden b en c van art. 6:80 lid 1 BW tezamen behandeld, waardoor niet duidelijk is of de relevante overwegingen van het hof over b, c of allebei gaan.

    • 30 M.M. Olthof, T&C BW, commentaar op art. 6:80 BW.

    • 31 Hof ’s-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4428 (TsZ/Alert), r.o. 2.16-2.43.

    • 32 HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2334, NJ 2010/417 (Nissan).

    • 33 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.23.

    • 34 J.H.M. Spanjaard, Ingebrekestelling: misschien minder formeel, maar het blijft oppassen, Contracteren 2019/4, p. 145-149.

    • 35 Rb. Rotterdam 11 januari 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BV1956, r.o. 6.1.5; Hof Den Haag 17 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2392, r.o. 20; Hof Amsterdam 5 februari 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:287, r.o. 3.3.6.

    • 36 Mijn ervaring is dat zo’n dispute resolution process vaak een zogeheten escalatieladder heeft op basis waarvan van beide kanten nieuwe, hogergeplaatste, personen aan de onderhandelingstafel plaatsnemen om het geschil op te lossen. Doordat deze personen doorgaans wat verder van de uitvoering afstaan en zich daardoor nog niet in de eerdere discussies gemengd hebben, kan dit helpen bij het doorbreken van impasses en het oplossen van disputen. Het zou daarom zonde zijn als er een lijn binnen de jurisprudentie ontstaat op basis waarvan dit soort geschillenregelingen niet meer gevolgd hoeven te worden.

    • 37 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.31.

    • 38 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.30.

    • 39 Hof ’s-Hertogenbosch 17 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4535 (TsZ/Alert), r.o. 18.36.

    • 40 Rb. Oost-Brabant 3 oktober 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:4790 (Alert/JBZ e.a.), r.o. 7.30, 7.36.

    • 41 Rb. Den Haag 13 december 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:14696 (KPN/Entropia Digital), r.o. 4.30.

    • 42 Uiteraard is het dan wel belangrijk dat de planning, die doorgaans in een ander document opgenomen wordt, op deze bewoording aansluit.

    • 43 Olthof 2019, p. 15-24.

    • 44 Zie verder T.H.M. van Wechem, Leren exonereren: een aantal gezichtspunten ten aanzien van het contractueel reguleren van aansprakelijkheid, Contracteren 2019/3, p. 89-99.

    • 45 Zie bijv. R.P.J.L. Tjittes, Veelvoorkomende misverstanden bij het gebruik van Anglo-Amerikaanse termen in internationale contracten, Contracteren 2008/2, p. 41-43.

Reageer

Tekst