Ontbinding en opzegging: in de Twilight Zone van ‘tenzij’ en ‘zwaarwegende gronden’

DOI: 10.5553/Contr/156608932017019004005
Praktijk

Ontbinding en opzegging: in de Twilight Zone van ‘tenzij’ en ‘zwaarwegende gronden’

Trefwoorden Opzegging duurovereenkomst, Ontbinding overeenkomst, Tekortkoming, Auteurscontract, Redelijkheid en billijkheid
Auteurs
DOI
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1. Inleiding

      De beëindiging van overeenkomsten wil nog wel eens een hobbel zijn waar partijen over struikelen. Het kan dan gaan om een partij die meent te mogen ontbinden, waar achteraf blijkt dat zij dat niet mocht. Het gevolg: zij verkeert automatisch zelf in verzuim op de voet van artikel 6:83 onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW), onderscheidenlijk artikel 6:80 lid 1 onder b BW, omdat in de onterechte ontbindingsverklaring de mededeling dat zij zelf niet zal nakomen besloten ligt en omdat zij blootstaat aan een ontbindingsactie van haar wederpartij.1x HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, NJ 2012/684 (G4/Hanzevast); HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:152, NJ 2016/91. Ook speelt het risico dat de ontbinding strandt een rol omdat de schuldenaar weet aan te tonen dat de bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming in de weg staat aan ontbinding. In geval van opzegging kan het probleem ontstaan dat niet mag worden opgezegd omdat de overeenkomst voor bepaalde tijd (waaronder de bepaalde tijd ‘altoosdurend’) is gesloten of opzegging überhaupt niet mogelijk is of slechts onder zwaarwegende omstandigheden.2x Vgl. HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9323; nader over dit arrest: C.E. Drion, Opzegbaarheid van duurovereenkomsten, NJB 2016/993. Vgl. voorts voor de zwaarwegende reden: HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3821, NJ 2000/120 (Latour/De Bruijn).
      Over deze onderwerpen wees de Hoge Raad op 7 juli 2017 twee arresten. In het ene arrest stond de vraag centraal of de huurachterstanden ernstig genoeg waren om de ontbinding te rechtvaardigen en of de huurder een beroep op overmacht toekwam. In het andere – een procedure tussen Nanada, een onderneming van oud-diskjockey Willem van Kooten (alias Joost den Draaijer), en de Nederlandse rockband Golden Earring – ging het om de opzegging c.q. ontbinding van een exploitatieovereenkomst voor muziekrechten.
      In deze bijdrage sta ik eerst kort stil bij de opzegging van duurovereenkomsten en de ontbinding van overeenkomsten, waarna ik de arresten zal bespreken.3x Kort, omdat Houben en Nijland in dit tijdschrift al uitgebreid op het leerstuk ‘beëindiging van duurovereenkomsten’ zijn ingegaan: I.S.J. Houben & J. Nijland, De niet-opzegbare duurovereenkomst; duurovereenkomst door samenhang met stichtingsstatuten Stichting Gooisch Natuurreservaat niet-opzegbaar, Contracteren 2016/3, p. 70-77.

    • 2. Opzegging en ontbinding van overeenkomsten

      2.1 Inleiding

      Duurovereenkomsten en de opzegging daarvan zijn een onderwerp dat de rechtspraak en rechtspraktijk de laatste jaren nogal heeft beziggehouden. Een reden daarvoor is dat de opzegging niet bij wet is geregeld.4x Vgl. E.H. Hondius, Kroniek algemeen, NTBR 2014/47, par. 5. Daarnaast heeft het arrest Latour/De Bruijn van 3 december 1999 tot de nodige interpretatieverschillen geleid.5x HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3821, NJ 2000/120 (Latour/De Bruijn). De Hoge Raad heeft in het arrest De Ronde Venen/Stedin de knoop doorgehakt over de opzegging van duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan en waarin geen opzegtermijn is opgenomen.6x HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde Venen/Stedin).

      2.2 Opzegging van overeenkomsten voor bepaalde tijd of met een opzegclausule

      Overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn in beginsel niet tussentijds opzegbaar, tenzij de opzegbaarheid volgt uit de wet of de overeenkomst. Een opzegbevoegdheid uit de wet is bijvoorbeeld artikel 7:408 BW, dat de opdracht voor de opdrachtgever te allen tijde opzegbaar maakt. Artikel 7:408 BW is in B2B-verhoudingen van regelend recht en kan dus worden ‘weggecontracteerd’.
      Hoewel een duurovereenkomst voor bepaalde tijd in beginsel niet kan worden opgezegd, kan een uitzondering worden aangenomen op grond van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW of de onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW.7x Vgl. HR 21 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0483, NJ 1990/439 (Mondia/Calanda); HR 10 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1428, NJ 1994/688 (Aerts/Keepens); A. Hammerstein & J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten. Een horizontale vergelijking (Monografieën Nieuw BW A10), 2003, nr. 14, 16. Echter, de Hoge Raad oordeelde in zijn arrest Briljant Schreuders/ABP reeds dat artikel 6:258 BW een strenge en tot terughoudendheid nopende toets bevat.8x HR 20 februari 1998, NJ 1998/493 (Briljant Schreuders/ABP). Daarbij komt het er voorts op aan dat de opzegbaarheid niet in de overeenkomst is verdisconteerd.
      Indien in een duurovereenkomst voor bepaalde tijd is voorzien in een regeling voor tussentijdse opzegging, zal aan een op grond van die regeling gedane opzegging op de voet van artikel 6:248 lid 2 BW rechtsgevolg kunnen worden onthouden, indien en voor zover gebruikmaking van de bevoegdheid tot opzegging in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij moet acht worden geslagen op de aard en inhoud van de overeenkomst.9x HR 11 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929, NJ 2015/70 (ING/De Keijzer).

      2.3 Opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd zonder opzegclausule

      Anders dan voor overeenkomsten van opdracht, die door de opdrachtgever blijkens artikel 7:408 BW te allen tijde kunnen worden opgezegd, bevat de wet geen bepaling voor de opzegging van onbenoemde overeenkomsten, zoals distributieovereenkomsten, franchiseovereenkomsten en andere onbenoemde duurovereenkomsten. Een dergelijke onbenoemde duurovereenkomst kan ook al bestaan indien partijen gedurende een zekere termijn met elkaar losse transacties aangaan.10x Vgl. HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572, m.nt. MRM (Batavus/Vriend’s); J.H.M. Spanjaard, Et Dieu crea le contrat, Contracteren 2012/1, p. 36-37. De opzegmogelijkheid van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd zonder opzegbepaling wordt gevonden in de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.11x HR 15 april 1966, NJ 1966/302, m.nt. GJS (Sanders/Sanders). Vgl. voorts HR 21 april 1995, NJ 1995/437 (Kakkenberg/Kakkenberg). Vgl. verder: A.E.M. van der Putt-Lauwers, Opzegging en annulering – contracten zijn van tijdelijke makelij, Beginselen van contractenrecht, Deventer: Kluwer 2000, p. 113-129.
      Het uitgangspunt bij de beëindiging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd die geen opzeggingsbepaling bevatten, is dat deze te allen tijde opzegbaar zijn, aldus de Hoge Raad in zijn arrest De Ronde Venen/Stedin.12x HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde Venen/Stedin); HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341 (Auping/Beverslaap). Dit arrest is uitgebreid besproken in de rechtsliteratuur.13x Vgl. o.a. T.H. Tanja-van den Broek, Gemeente De Ronde Venen/Stedin c.s.: versoepeling van de mogelijkheden tot opzegging van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd?, MvV 2012/2, p. 18-22; W.L. Valk, Opzegging van duurovereenkomsten na Gemeente/SNU en Stedin, NTBR 2012/25; A.E.A. Smit-Giesen, Rustig slapen na Auping/Beverslaap? Zwaarwegende gronden en het opzeggen van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, ORP 2014/3, p. 22-28; N. de Boer, Duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar: is de Hoge Raad om?, ORP 2012/ 2, p. 20-23. In De Ronde Venen/Stedin rekende de Hoge Raad onder meer af met een onduidelijkheid die na het arrest Latour/De Bruijn bestond, namelijk of een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder opzegbepaling daadwerkelijk in beginsel opzegbaar is en zo ja, of voor de opzegging een zwaarwegende grond nodig was. Er was een stroom in de rechtspraak en de literatuur waarneembaar die na Latour/De Bruijn meende dat de beëindiging van duurovereenkomsten waarin geen opzeggingsbepaling was opgenomen, slechts mogelijk was als een zwaarwegende grond voor opzegging bestond.14x Vgl. J.E. Brink-van der Meer & A.J. van der Vegt, Beëindiging van duurovereenkomsten. Evaluatie van (recente) jurisprudentie en literatuur, Contracteren 2007/4, p. 90-96; Smit-Giesen 2014, p. 22. Vgl. voorts vóór Latour/De Bruijn: pres. Rb. Haarlem 11 december 1990, KG 1991, 34 (Commandeur/Volvo); Hof Amsterdam 16 januari 1989, NJ 1991/187 (Peugeot/De Jong); pres. Rb. Den Haag 1 september 1987, KG 1988/293 (Oosenburg/Vermeulen). Uit de bewoordingen van de Hoge Raad in Latour/De Bruijn, met name ook r.o. 3.6 van dat arrest (‘Bij gebreke van een wettelijke of contractuele regeling daaromtrent zal de vraag of de opzegging in een concreet geval het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, beantwoord moeten worden aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van dat geval.’), kan daarnaast worden afgeleid dat de Hoge Raad gewicht toekent aan de inrichting van de overeenkomst.
      De Hoge Raad heeft in Latour/De Bruijn niet geoordeeld dat iedere opzegging een zwaarwegende grond behoeft. Op 28 oktober 2011 zette de Hoge Raad de volgende stap: opzegbaarheid is de norm, het vereiste voor een zwaarwegende grond of niet-opzegbaarheid de uitzondering.15x De uitzondering ‘zwaarwegende grond’ wordt aangetroffen in Latour/De Bruijn, waarin een distributierelatie met een duur van zo’n 100 jaar figureerde. De Hoge Raad formuleerde dit in r.o. 3.5.1 van zijn arrest De Ronde Venen/Stedin als volgt:

      ‘Het gaat te dezen om de opzegging van een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden zo’n overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (HR 3 december 1999, LJN AA3821, NJ 2000/120). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.’

      Opvallend is de overweging dat duurovereenkomsten in beginsel opzegbaar zijn. Dit arrest is door de Hoge Raad herhaald in zijn arrest Auping/Beverslaap.16x HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341 (Auping/Beverslaap).
      Het begrip ‘in beginsel’ heeft in de jurisprudentie van de Hoge Raad enkele uitzonderingen gekend. De eerste uitzondering betrof het arrest Batavus/Vriend, waarin opzegging op grond van het mededingingsrecht niet mogelijk werd geacht.17x HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572 (Batavus/Vriend).
      Het tweede geval waarin opzegging niet aan de orde bleek was het arrest van de Hoge Raad over het Gooisch Natuurreservaat, waarin de Hoge Raad oordeelde dat partijen kunnen overeenkomen dat een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd niet-opzegbaar is.18x HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236 (Gooisch Natuurreservaat).
      Indien de overeenkomst opzegbaar is, kunnen redelijkheid en billijkheid vergen dat een bepaalde opzegtermijn in acht wordt genomen, dat er een opzeggingsgrond bestaat of dat een aanbod tot schadevergoeding wordt gedaan, aldus de Hoge Raad in De Ronde Venen/Stedin. Naar mijn mening kan het ook ‘en en’ zijn. In zijn arrest Mattel/Borka oordeelde de Hoge Raad dat zelfs bij inachtneming van een redelijke opzegtermijn toch schadevergoeding aan de orde kan zijn.19x HR 21 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0291, NJ 1991/742 (Mattel/Borka). Een onregelmatige opzegging – bijvoorbeeld de inachtneming van een te korte opzegtermijn – leidt in de regel niet tot nietigheid van de opzegging, maar lost zich op in schadevergoeding.20x HR 6 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6231.

      2.4 Ontbinding van overeenkomsten

      De ontbinding van een overeenkomst is geregeld in artikel 6:265 BW. Deze bepaling vereist een tekortkoming in de nakoming. Iedere tekortkoming – of deze nu toerekenbaar is aan de schuldenaar of niet – kan de ontbinding rechtvaardigen. Ook in overmachtgevallen kan in beginsel dus worden ontbonden. Voor zover de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, moet de schuldenaar eerst in verzuim verkeren, wat op de voet van artikel 6:74 BW in samenhang met artikel 6:82 BW meebrengt dat de schuldenaar in gebreke gesteld moet worden. Blijvende onmogelijkheid bestaat in de gevallen waarin de schuldenaar in het kader van een duurovereenkomst eerdere termijnen onbetaald heeft gelaten en de betalingen nadien hervat.21x HR 11 januari 2002, NJ 2003/255 (Schwarz/Gnjatovic). Nader over dit arrest o.a.: M.H.P. de Wit, Schwarz/Gnjatovic, HIP 2013/3, p. 84-85.
      Aan de schuldenaar staat een escape ten dienste: de tenzij-formule van artikel 6:265 lid 1 BW. Indien de schuldenaar stelt en aantoont dat de bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, kan de overeenkomst niet rechtsgeldig worden ontbonden. Op deze tenzij-formule moet door de schuldenaar daadwerkelijk een voldoende gemotiveerd beroep worden gedaan. De rechter mag de tenzij-formule niet ambtshalve toepassen.22x HR 22 oktober 1999, NJ 2000/208 (Twickler/R.).
      De tenzij-formule is met name in het huurrecht tot ontwikkeling gekomen, waar zij (met name ten aanzien van de huur van woningen) is uitgekristalliseerd, in die zin dat ontbinding in de regel pas wordt uitgesproken als sprake is van een substantiële huurachterstand of herhaalde wanbetaling.23x Vgl. H.J. Rossel, Huurrecht algemeen, Deventer: Kluwer 2007, p. 221-226 met verdere vindplaatsen.
      Of sprake is van een bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming hangt af van alle omstandigheden van het geval, waarbij de gezichtspunten die in Haviltex24x HR 13 april 1981, NJ 1981/635 (Haviltex). en Saladin/HBU25x HR 19 mei 1967, NJ 1967/261 (Saladin/HBU). zijn geformuleerd, dienstig zullen zijn. Er wordt dus acht geslagen op onder meer de hoedanigheid van partijen, de aard van de overeenkomst, de aard van de tekortkoming en de mate waarin partijen aan het ontstaan van de tekortkoming hebben bijgedragen.
      Opmerkelijk daarbij is dat gefocust wordt op de aard van de tekortkoming. Het gaat dus niet primair om de aard van de overeenkomst, zoals bij de bepaling of een overeenkomst mag worden opgezegd wel het geval is. De reden voor dat laatste is dat de opzegbaarheid wordt gekristalliseerd uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid strekt ertoe de overeenkomst aan te vullen.
      Indien de overeenkomst wordt ontbonden, bevrijdt zij de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen (art. 6:271 BW). Daarbij kan ruimte zijn voor ongedaanmakingsverbintenissen en kan schadevergoeding wegens ontbinding aan de orde zijn (art. 6:271 en 6:277 BW).
      De ontbindingsbepalingen van de artikelen 6:265 e.v. BW zijn van regelend recht en kunnen dus worden aangepast en/of weggeschreven.26x In consumentenovereenkomsten moet worden opgepast: in algemene voorwaarden is de uitsluiting van ontbinding onredelijk bezwarend op de voet van art. 6:233 onder a BW in samenhang met art. 6:236 aanhef en onder b BW. Geregeld wordt de ontbinding als geheel uitgesloten, met name in overname-overeenkomsten en vaststellingsovereenkomsten. Ongedaanmakingsverbintenissen worden ook vaak uitgesloten. In overeenkomsten van Angelsaksische snit wordt vaak bepaald dat de ontbinding slechts is toegestaan in geval van een wezenlijke tekortkoming (of in het Engels: ‘material breach’ of ‘fundamental breach’). Dit brengt echter wel een risico met zich. Indien de overeenkomst bepaalt dat ontbinding plaats mag vinden in geval van een wezenlijke tekortkoming, zal de schuldeiser niet alleen moeten stellen en bewijzen dat sprake is van een tekortkoming, maar eveneens dat deze wezenlijk is. Dit vormt een verzwaring van de bewijslast ten opzichte van artikel 6:265 BW, waar de schuldeiser uitsluitend hoeft te stellen dat sprake is van een tekortkoming en waarbij de schuldenaar het bevrijdend verweer moet voeren dat de tekortkoming van onvoldoende gewicht is om de ontbinding te rechtvaardigen.
      Met deze uitgangspunten in het achterhoofd kunnen de arresten van 7 juli 2017 worden beschouwd.

    • 3. Over huurtermijnen en een beroep op de tenzij-formule

      In het eerste arrest27x HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1263. ging het om het volgende. De huurder heeft in 2012 van de moeder van de verhuurster een horecagelegenheid gehuurd en daar een café in geopend. De verhuurster is als erfgename haar moeder opgevolgd als verhuurster. Tussen partijen ontstond nadien een geschil, dat onder meer verband hield met de voor de exploitatie van het café vereiste vergunningen. Partijen vorderen over en weer ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding. De kantonrechter stelt de verhuurster in het gelijk; het hof stelt de huurder in het gelijk.
      De huurder bleek, voor de verhuurster onoverkomelijke, problemen te ondervinden om de huurpenningen tijdig te betalen. De huurpenningen over de maanden april, juni, juli, augustus, september en oktober 2013 werden alle te laat betaald. De huurder verweerde zich met een beroep op overmacht, stellende dat hij het café in september 2013 enige tijd heeft moeten sluiten vanwege wateroverlast door hevige regenval. Door deze wateroverlast is omzet gederfd en ontstonden tijdelijke liquiditeitsproblemen. Deze liquiditeitsproblemen stonden aan betaling van de huur over september 2013 in de weg. Deze is eerst op 11 november 2013 betaald. Het hof overweegt dat van tijdelijke betalingsonmacht sprake was, maar niet van betalingsonwil en dat het betalingsgedrag niet veel aanleiding gaf om voor verdere tekortkoming te vrezen. De tijdelijke achterstand was op korte termijn weer geheel ingelopen. Om die reden oordeelt het hof dat hier sprake is van een terecht beroep op de tenzij-grond van artikel 6:265 lid 1 BW.28x HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1263, r.o. 3.1-3.2.4.
      Mede om cassatietechnische redenen vernietigt de Hoge Raad dit oordeel niet. Volgens de Hoge Raad behoefde het hof in het vonnis van de kantonrechter niet te lezen dat vaststond dat de huurder de huur over de maanden april, juni en juli 2013 te laat had betaald. De kantonrechter heeft deze maanden in de bedoelde overweging immers uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten omdat de verhuurster bij het becijferen van de contractuele boete geen rekening had gehouden met deze maanden. Bovendien heeft de kantonrechter zijn oordeel over de ontbinding uitsluitend gebaseerd op de te late betaling over de maanden augustus, september en oktober 2013, aldus de Hoge Raad. Kennelijk is daar in hoger beroep niet alsnog tegen opgekomen.29x HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1263, r.o. 3.3.1-3.3.2.
      Interessant is te bekijken wat het geval zou zijn geweest indien dat wel zou zijn gebeurd. Naar mijn mening zou het hof in een dergelijk geval bij een dergelijke structurele wanbetaling met recht hebben mogen oordelen dat de ontbinding wel was gerechtvaardigd. Immers, een verhuurder hoeft niet te dulden dat structureel een voor betaling fatale termijn wordt overschreden. Dit arrest laat naar mijn mening zien dat met name procespartijen er goed aan doen om het structurele karakter van een wanbetaling aan te tonen, omdat een van de triggering events voor een ontbinding kan zijn dat de huurder herhaaldelijk tekortschiet in zijn betalingsverplichting.

    • 4. Nanada/Golden Earring: zit er muziek in de opzegging?

      Het tweede arrest30x HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada c.s./Golden Earring). gaat over Nanada c.s. tegen de Golden Earring. Golden Earring, een van Nederlands grootste rockbands, schrijft, componeert en voert zijn eigen nummers uit. Nanada, een muziekuitgeverij die is opgericht door de in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw bekende diskjockey Willem van Kooten, heeft in de periode van 1971 tot 1991 de muziekuitgaverechten verkregen op een aantal muziekwerken van de Golden Earring. Dit was (al dan niet toevallig) ook de periode waarin de Golden Earring zijn grootste hits, zoals Radar Love, Twilight Zone en When the lady smiles, scoorden.
      In de periode tussen 2004 en 2011 hebben Nanada c.s. diverse promotie en exploitatieactiviteiten verricht, zoals het gebruik van nummers van Golden Earring in reclames en het uitbrengen van albums op vinyl en van nummers op verzamel-cd’s. Ook wordt een deel van het oeuvre van Golden Earring ontsloten op iTunes. Naar het oordeel van Golden Earring is dit onvoldoende. Bij brief van zijn advocaat van 25 augustus 2010 ontbindt de Golden Earring alle bestaande overeenkomsten met Nanada c.s., althans stelt de band Nanada c.s. in gebreke. Vervolgens wordt aan de ontbinding in de procedure (subsidiair) toegevoegd dat de overeenkomst wordt opgezegd omdat ieder vertrouwen in een vruchtbare samenwerking ontbrak.31x HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada c.s./Golden Earring), r.o. 3.1 en conclusie A-G Van Peursem voor dit arrest, ECLI:NL:PHR:2017:321, al. 1.6-1.12.
      In cassatie stond onder meer de vraag centraal of de overeenkomst mocht worden ontbonden c.q. opgezegd. Daarbij moet worden bedacht dat per 1 juli 2015 de Wet auteurscontractenrecht in werking is getreden,32x Stb. 2015/257. die ten tijde van het arrest van het hof (dat dateert van 31 maart 2015) nog niet bestond. De Wet auteurscontractenrecht voorziet in onder andere artikel 25e Auteurswet (Aw) in de mogelijkheid om een overeenkomst te ontbinden indien de rechthebbende op de uitgaverechten niet, althans onvoldoende, gebruikmaakt van zijn rechten, zodat de uitgaverechten aan een derde in exploitatie kunnen worden gegeven, dan wel dat de exploitatie zelf ter hand kan worden genomen.
      De Hoge Raad merkt de overeenkomsten met betrekking tot de muziekuitgaverechten aan als duurovereenkomsten en herhaalt zijn vaste oordeel sinds De Ronde Venen/Stedin dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst zonder opzegbepaling in beginsel opzegbaar is.33x Voor de goede orde: de al dan niet opzegbaarheid van een overeenkomst is niet van invloed op de mogelijkheden haar te ontbinden. Opzegging en ontbinding zijn gescheiden beëindigingsmogelijkheden. De wederpartij van de opzegger die vindt dat de overeenkomst naar haar aard niet opzegbaar is of slechts opzegbaar is in geval van zwaarwegende gronden, draagt daarvan de stelplicht en bewijslast. De Hoge Raad overweegt dat de muziekuitgaverechten niet naar hun aard onopzegbaar zijn. De omstandigheid dat de overeenkomsten voorzien in goederenrechtelijke overdracht van de muziekuitgaverechten brengt niet mee dat ze naar hun bedoeling niet voor opzegging vatbaar zijn. Dat de overdracht van de uitgaverechten een definitief karakter heeft en door de opzegging van de overeenkomst als zodanig niet wordt geraakt, doet daar niet aan af. De opzegging kan meebrengen dat na opzegging een retro-overdracht moet plaatsvinden. Deze verplichting tot een retro-overdracht kan worden gevonden in de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW.34x HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada c.s./Golden Earring), r.o. 5.2.1-5.4.
      Wel kan in dergelijke gevallen de opzegging slechts plaatsvinden indien sprake is van zwaarwegende redenen. De Hoge Raad koppelt dit aan de Wet auteurscontractenrecht. Artikel 25e lid 3 Aw bevat een regeling gelijk aan artikel 6:265 lid 2 BW: indien de exploitatie niet blijvend onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst pas nadat de maker aan de wederpartij schriftelijk een redelijke termijn heeft gegund het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en exploitatie binnen deze termijn uitblijft.
      Volgens de Hoge Raad is in het kader van de totstandkoming van deze wet aandacht besteed aan de mogelijkheid van opzegging van een exploitatiecontract. De bevoegdheid tot ontbinding ontstaat op grond van de wet pas nadat de makelaar aan degene aan wie de rechten zijn verleend schriftelijk een redelijke termijn heeft gegund het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en die exploitatie binnen deze termijn uitblijft. Hieruit kan volgens de Hoge Raad worden afgeleid dat het niet wenselijk is dat de exploitatieovereenkomsten zonder meer opzegbaar zijn, waarbij de Hoge Raad aandacht vraagt voor de investeringen waartoe een exploitant zich ten behoeve van een werk verbindt en de rechtsonzekerheid die een te gemakkelijke opzegging met zich zou brengen. Kortom, er moet sprake zijn van zwaarwegende omstandigheden. Bij muziekuitgavecontracten kan deze worden gevonden in de omstandigheid dat geen gebruik van licentierechten is gemaakt, dan wel dat ook naar aanmaning geen gebruik van de exploitatierechten wordt gemaakt. Overigens voegt de Hoge Raad toe dat naarmate de overeenkomst langer heeft geduurd en dus de terugverdienmogelijkheden van investeringen langer zijn geweest, de noodzaak voor de aanwezigheid van zwaarwegende redenen minder doorslaggevend wordt.35x HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada c.s./Golden Earring), r.o. 5.5.1-5.5.4. Opmerkelijk is dat ten aanzien van muziekexploitatiecontracten geldt dat hoe korter de overeenkomst heeft geduurd, des te doorslaggevender de zwaarwegende grond is. In het arrest waarin de zwaarwegende grond ‘is opgetuigd’ – Latour/De Bruijn – oordeelde het hof dat gelet op de duur van de overeenkomst (100 jaar) een zwaarwegende grond voor opzegging nodig was, precies het omgekeerde dus van de trigger in Nanada/Golden Earring.
      Er is – zo proef ik – in dit specifieke geval een ingebrekestelling nodig, ook in geval van opzegging van de overeenkomst. De ingebrekestelling vormt de sleutel naar de zwaarwegende reden. Dit is overigens een casuïstisch oordeel voor specifiek het onderhavige geval waarin auteurscontracten spelen. In andere gevallen kan de ‘zwaarwegende grond’ in andere omstandigheden worden gevonden, zoals bijvoorbeeld de reden van beëindiging van de overeenkomst.36x Vgl. HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3821, NJ 2000/120 (Latour/De Bruijn).
      Een interessante gedachte is of de retro-overdracht uitsluitend via de route van artikel 6:248 lid 1 BW bewerkstelligd zou kunnen worden, of – in lijn met de schadevergoedingsoptie in de arresten De Ronde Venen/Stedin en Mattel/Borka – ook bij wege van schadevergoeding in natura via artikel 6:103 BW.37x Inspiratie hiertoe wordt ontleend aan HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 (Landjepik gemeente Heusden).
      Aan de ontbinding werd in deze procedure niet toegekomen, omdat Golden Earring te laat had geklaagd over de gebreken in de prestatie door Nanada, aldus het hof. De Hoge Raad oordeelt echter dat de brief van 25 augustus 2010 van de advocaat van Golden Earring aan Nanada c.s. tevens een klacht in kan houden en dat het verwijzingshof moet onderzoeken of deze brief binnen bekwame tijd was gestuurd. Indien het hof die vraag bevestigend beantwoordt, staat ook de ontbinding opnieuw open. De vraag die dan centraler staat, is of voor de ontbinding dezelfde zware norm moet gelden die thans is neergelegd in artikel 25e Aw: ontbinding pas nadat verzuim is ontstaan na ingebrekestelling. In het systeem van het arrest van de Hoge Raad vind ik dat passen, maar dan zal een hof dat wel moeten vormgeven aan de hand van de bijzondere aard van de tekortkoming in de zin van artikel 6:265 lid 1 BW. Daarbij neem ik veronderstellenderwijze aan dat Nanada een beroep op deze tenzij-formule zal doen.

    • 5. Afronding

      De regelingen van opzegging en ontbinding, zoals vormgegeven in de rechtspraak van de Hoge Raad en in de wet, blijven een mijnenveld. Het blijft continu een kwestie van goed manoeuvreren en tijdig klagen en in gebreke stellen.
      Naar mijn mening is de inkleuring van de ‘tenzij-formule’ van artikel 6:265 lid 1 BW en de zwaarwegende reden die artikel 6:248 lid 1 BW kan eisen bij opzegging van duurovereenkomsten niet noodzakelijk dezelfde, maar onder omstandigheden kan zij samenvallen. Dit is naar mijn mening aan de orde in het Golden Earring-arrest, waarbij in verwijzing het in beide gevallen zal gaan om de vraag of tijdig een ingebrekestelling verstuurd is c.q. had moeten worden.
      Daarbij dient bedacht te worden dat ook de stelplicht en bewijslast bij opzegging en ontbinding een andere is. Bij opzegging rust op de wederpartij van de opzegger de stelplicht en bewijslast dat de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is in geval van het bestaan van een zwaarwegende grond. Als de rechter in die stelling meegaat, dient de opzegger vervolgens aan te tonen dat de zwaarwegende grond aanwezig is. Bij ontbinding dient de ontbinder te stellen en bewijzen dat sprake is van een tekortkoming. De wederpartij dient vervolgens een beroep te doen op de tenzij-formule van artikel 6:265 lid 1 BW en draagt daarvan de stelplicht en bewijslast.
      Daarmee blijft het schemeren in de Twilight Zone van de ‘tenzij’ bij ontbinding en de ‘zwaarwegende gronden’ bij opzegging. Ze lijken op elkaar maar zijn niet hetzelfde. Partijen doen er daarom goed aan niet te verdwalen in deze schemering.

    Noten

    • 1 HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684, NJ 2012/684 (G4/Hanzevast); HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:152, NJ 2016/91.

    • 2 Vgl. HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9323; nader over dit arrest: C.E. Drion, Opzegbaarheid van duurovereenkomsten, NJB 2016/993. Vgl. voorts voor de zwaarwegende reden: HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3821, NJ 2000/120 (Latour/De Bruijn).

    • 3 Kort, omdat Houben en Nijland in dit tijdschrift al uitgebreid op het leerstuk ‘beëindiging van duurovereenkomsten’ zijn ingegaan: I.S.J. Houben & J. Nijland, De niet-opzegbare duurovereenkomst; duurovereenkomst door samenhang met stichtingsstatuten Stichting Gooisch Natuurreservaat niet-opzegbaar, Contracteren 2016/3, p. 70-77.

    • 4 Vgl. E.H. Hondius, Kroniek algemeen, NTBR 2014/47, par. 5.

    • 5 HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3821, NJ 2000/120 (Latour/De Bruijn).

    • 6 HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde Venen/Stedin).

    • 7 Vgl. HR 21 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0483, NJ 1990/439 (Mondia/Calanda); HR 10 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1428, NJ 1994/688 (Aerts/Keepens); A. Hammerstein & J.B.M. Vranken, Beëindigen en wijzigen van overeenkomsten. Een horizontale vergelijking (Monografieën Nieuw BW A10), 2003, nr. 14, 16.

    • 8 HR 20 februari 1998, NJ 1998/493 (Briljant Schreuders/ABP).

    • 9 HR 11 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929, NJ 2015/70 (ING/De Keijzer).

    • 10 Vgl. HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572, m.nt. MRM (Batavus/Vriend’s); J.H.M. Spanjaard, Et Dieu crea le contrat, Contracteren 2012/1, p. 36-37.

    • 11 HR 15 april 1966, NJ 1966/302, m.nt. GJS (Sanders/Sanders). Vgl. voorts HR 21 april 1995, NJ 1995/437 (Kakkenberg/Kakkenberg). Vgl. verder: A.E.M. van der Putt-Lauwers, Opzegging en annulering – contracten zijn van tijdelijke makelij, Beginselen van contractenrecht, Deventer: Kluwer 2000, p. 113-129.

    • 12 HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde Venen/Stedin); HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341 (Auping/Beverslaap).

    • 13 Vgl. o.a. T.H. Tanja-van den Broek, Gemeente De Ronde Venen/Stedin c.s.: versoepeling van de mogelijkheden tot opzegging van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd?, MvV 2012/2, p. 18-22; W.L. Valk, Opzegging van duurovereenkomsten na Gemeente/SNU en Stedin, NTBR 2012/25; A.E.A. Smit-Giesen, Rustig slapen na Auping/Beverslaap? Zwaarwegende gronden en het opzeggen van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, ORP 2014/3, p. 22-28; N. de Boer, Duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar: is de Hoge Raad om?, ORP 2012/ 2, p. 20-23.

    • 14 Vgl. J.E. Brink-van der Meer & A.J. van der Vegt, Beëindiging van duurovereenkomsten. Evaluatie van (recente) jurisprudentie en literatuur, Contracteren 2007/4, p. 90-96; Smit-Giesen 2014, p. 22. Vgl. voorts vóór Latour/De Bruijn: pres. Rb. Haarlem 11 december 1990, KG 1991, 34 (Commandeur/Volvo); Hof Amsterdam 16 januari 1989, NJ 1991/187 (Peugeot/De Jong); pres. Rb. Den Haag 1 september 1987, KG 1988/293 (Oosenburg/Vermeulen).

    • 15 De uitzondering ‘zwaarwegende grond’ wordt aangetroffen in Latour/De Bruijn, waarin een distributierelatie met een duur van zo’n 100 jaar figureerde.

    • 16 HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341 (Auping/Beverslaap).

    • 17 HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213, NJ 2011/572 (Batavus/Vriend).

    • 18 HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236 (Gooisch Natuurreservaat).

    • 19 HR 21 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0291, NJ 1991/742 (Mattel/Borka).

    • 20 HR 6 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6231.

    • 21 HR 11 januari 2002, NJ 2003/255 (Schwarz/Gnjatovic). Nader over dit arrest o.a.: M.H.P. de Wit, Schwarz/Gnjatovic, HIP 2013/3, p. 84-85.

    • 22 HR 22 oktober 1999, NJ 2000/208 (Twickler/R.).

    • 23 Vgl. H.J. Rossel, Huurrecht algemeen, Deventer: Kluwer 2007, p. 221-226 met verdere vindplaatsen.

    • 24 HR 13 april 1981, NJ 1981/635 (Haviltex).

    • 25 HR 19 mei 1967, NJ 1967/261 (Saladin/HBU).

    • 26 In consumentenovereenkomsten moet worden opgepast: in algemene voorwaarden is de uitsluiting van ontbinding onredelijk bezwarend op de voet van art. 6:233 onder a BW in samenhang met art. 6:236 aanhef en onder b BW.

    • 27 HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1263.

    • 28 HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1263, r.o. 3.1-3.2.4.

    • 29 HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1263, r.o. 3.3.1-3.3.2.

    • 30 HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada c.s./Golden Earring).

    • 31 HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada c.s./Golden Earring), r.o. 3.1 en conclusie A-G Van Peursem voor dit arrest, ECLI:NL:PHR:2017:321, al. 1.6-1.12.

    • 32 Stb. 2015/257.

    • 33 Voor de goede orde: de al dan niet opzegbaarheid van een overeenkomst is niet van invloed op de mogelijkheden haar te ontbinden. Opzegging en ontbinding zijn gescheiden beëindigingsmogelijkheden.

    • 34 HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada c.s./Golden Earring), r.o. 5.2.1-5.4.

    • 35 HR 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270 (Nanada c.s./Golden Earring), r.o. 5.5.1-5.5.4. Opmerkelijk is dat ten aanzien van muziekexploitatiecontracten geldt dat hoe korter de overeenkomst heeft geduurd, des te doorslaggevender de zwaarwegende grond is. In het arrest waarin de zwaarwegende grond ‘is opgetuigd’ – Latour/De Bruijn – oordeelde het hof dat gelet op de duur van de overeenkomst (100 jaar) een zwaarwegende grond voor opzegging nodig was, precies het omgekeerde dus van de trigger in Nanada/Golden Earring.

    • 36 Vgl. HR 3 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3821, NJ 2000/120 (Latour/De Bruijn).

    • 37 Inspiratie hiertoe wordt ontleend aan HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 (Landjepik gemeente Heusden).

Reageer

Tekst