De grenzen van het recht van vernietiging van algemene voorwaarden verkend

Praktijk

De grenzen van het recht van vernietiging van algemene voorwaarden verkend

Auteurs
Bron
Open_access_icon_oaa
    • 1. Inleiding

      Het Nederlandse recht aangaande het leerstuk ‘toepasselijkheid van algemene voorwaarden’ kenmerkt zich door de zogeheten tweefasenleer. In de wet en doctrine worden twee fasen onderscheiden: fase 1 gaat over de vraag of de algemene voorwaarden onderdeel van het contract zijn geworden, fase 2 behandelt de vraag hoe algemene voorwaarden door vernietiging (met terugwerkende kracht) uit het contract verdwijnen.1x T.H.M. van Wechem, Toepasselijkheid van algemene voorwaarden (diss. Universiteit Leiden), Deventer: Kluwer 2007, p. 11-58; R.H.C. Jongeneel, Gebondenheid, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010, p. 111-125; T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, Gelding van algemene voorwaarden (HR 2 december 2011, LJN BT6684, NJ 2011/574; Linthorst/Echoput), TBR 2012/5, p. 480-484.
      Kort door de bocht gesteld kunnen algemene voorwaarden in hun geheel worden vernietigd indien de gebruiker van de algemene voorwaarden onvoldoende heeft gedaan om zijn wederpartij over de algemene voorwaarden te informeren, of partieel, namelijk het betreffende beding, indien een individueel beding in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is of anderszins in strijd is met dwingend recht. Als voorbeeld van het eerste geldt het klassieke geval dat de gebruiker die verkoper in een winkelruimte is, zijn wederpartij verzuimt een exemplaar van de algemene voorwaarden ter hand te stellen voor of bij het sluiten van de overeenkomst.2x Vgl. o.a. J.G.J. Rinkes & M.L. Hendrikse, Algemene vernietigingsgronden; de informatieplicht, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010 , p. 153-174; J.H.M. Spanjaard, Artikel 6:234 BW of de moeizame relatie van de Nederlandse wetgever met Europese regelgeving, Contracteren 2012/1, p. 29-30. Als voorbeeld van het tweede geval geldt bijvoorbeeld de exoneratieclausule in een B2C-transactie3x I.v.m. art. 6:237 sub f BW. of – vanaf 1 juli 2012 – een beding dat de gebruiker van de algemene voorwaarden hogere buitengerechtelijke incassokosten toekent dan artikel 6:96 lid 4 BW en het Besluit buitengerechtelijke incassokosten.4x I.v.m. art. 3:40 lid 2 BW. De wet is ingevoerd als Stb. 2012, 140; het besluit als Stb. 2012, 141.
      In een aantal gevallen wordt aan de tweede fase niet toegekomen. Onder andere indien de wederpartij van de gebruiker een grote, zakelijke entiteit is die ofwel een jaarrekening openbaar heeft gemaakt, ofwel ten minste vijftig werknemers in dienst heeft ten tijde van het aangaan van de overeenkomst.5x Art. 6:235 lid 1 BW. Vgl. R.H.C. Jongeneel & B. Wessels, Ondernemingen en algemene voorwaarden, VrA 2010/2, p. 16-20; R.H.C. Jongeneel, Grote wederpartijen, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010 , p. 193-198. Ook indien de wederpartij zelf meermalen dezelfde of nagenoeg dezelfde algemene voorwaarden hanteert, wordt aan de tweede fase niet toegekomen.6x Art. 6:235 lid 3 BW. Tot slot geldt de tweede fase ook niet in internationale B2B-transacties.7x Art. 6:247 lid 2 BW.
      In deze bijdrage staan twee arresten van de Hoge Raad centraal. In een arrest van 27 april 2012 moest de Hoge Raad oordelen over de vraag wat onder een ‘grote wederpartij’ in de zin van artikel 6:235 lid 1 BW dient te worden volstaan.8x HR 27 april 2012, LJN BV5560, RvdW 2012, 684 (X1 t/m X6/Deloitte). In het tweede geval speelde de vraag of bij de internationale koop van roerende zaken tussen professionals, waarop het Weens Koopverdrag niet van toepassing was, een informatieplicht geldt.9x HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent).

    • 2. Wat is een grote wederpartij?

      Deloitte heeft eisers geadviseerd over – kort gezegd – (a) een herstructurering van een onderneming, (b) de fiscale gevolgen van schenking van aandelen in diezelfde onderneming, en (c) de verkoop van de onderneming. Naar later bleek heeft Deloitte enige steken laten vallen, die als beroepsfout konden worden gekwalificeerd.10x De aard van de beroepsfout, die voor zover ik kan nagaan vooral fiscaalrechtelijk is, zal niet nader worden besproken.
      In de procedure deed Deloitte een beroep op haar algemene voorwaarden, die een vervalbeding bevatten dat bepaalde dat rechtsvorderingen ter zake van de dienstverlening na ommekomst van één jaar na bekendwording (geobjectiveerd) zouden vervallen. Eisers verweerden zich met de stelling dat de algemene voorwaarden niet voor of bij het aangaan van de overeenkomst ter hand waren gesteld en vernietigden de algemene voorwaarden daarom.
      Het gerechtshof honoreerde het beroep op de vernietiging niet. Het oordeelde dat eisers in cassatie als grote professionele wederpartij in de zin van artikel 6:235 lid 1 BW moesten worden aangemerkt. Eisers in cassatie hebben sinds 2000 een grote jaarrekening openbaar gemaakt. Twee van de eisers waren klant bij Deloitte, en Deloitte heeft in 1997 haar algemene voorwaarden aan al haar klanten gestuurd. In onder meer de brief van 11 september 2000 zijn de algemene voorwaarden door Deloitte in de relatie met eisers in cassatie van toepassing verklaard. Tussen eisers bestond een sterke verwevenheid.11x Hof ’Den Haag 18 januari 2011, r.o. 9, kenbaar uit conclusie A-G Spier voor HR 27 april 2012, LJN BV5560, RvdW 2012, 684 (X1 t/m X6/Deloitte), al. 2.4. Opvallend is dat deze feiten door Deloitte zijn gesteld en niet door eisers in cassatie zijn bestreden, zodat het Hof overwoog dat de feiten vaststonden.
      Het hof vervolgde met de overweging dat eisers in cassatie zich niet verzetten tegen de toepasselijkverklaring van de algemene voorwaarden en dat eisers in cassatie daardoor stilzwijgend werden geacht de algemene voorwaarden te hebben aanvaard.12x Hof ’Den Haag 18 januari 2011, r.o. 10, kenbaar uit conclusie A-G Spier voor HR 27 april 2012, LJN BV5560, RvdW 2012, 684 (X1 t/m X6/Deloitte), al. 2.4. Het hof verwees ter onderbouwing van deze rechtsoverweging naar het arrest Petermann/Frans Maas.13x HR 2 februari 2001, NJ 2001, 200 (Petermann/Frans Maas). Naar mijn mening is de verwijzing naar Petermann/Frans Maas ongelukkig, omdat dat arrest ging (a) over een internationale handelstransactie, en (b) in dat arrest de rechtsgeldigheid van een arbitrageclausule centraal stond. In zijn arrest van 30 maart 2012 oordeelde de Hoge Raad dat Petermann/Frans Maas niet kan worden toegepast ter beantwoording van de vraag of een rechtsgeldige forumkeuze in de zin van artikel 23 EEX-Vo. is gesloten.14x HR 30 maart 2012, LJN BV2355, RvdW 2012, 503. Het is de vraag of dat arrest – waarin de kernoverweging van de Hoge Raad luidde dat Petermann als in de internationale handel ervaren speler bedacht moet zijn op de betekenis van de ‘kleine lettertjes’ onderaan het briefpapier – een-op-een kan worden overgezet naar een nationale situatie waarin de ervarenheid in de betreffende branche (accountantsdiensten) niet vaststaat.
      Omdat de vordering eigenlijk toekomt aan het concern, is de schade die de aandeelhouders menen te hebben geleden daarvan een afgeleide en dient voor de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden uitsluitend naar het concern te worden gekeken, aldus wederom het hof.15x Hof ’Den Haag 18 januari 2011, r.o. 12, kenbaar uit conclusie A-G Spier voor HR 27 april 2012, LJN BV5560, RvdW 2012, 684 (X1 t/m X6/Deloitte), al. 2.4.
      Het hof lijkt derdenwerking aan de algemene voorwaarden toe te kennen. Van dit leerstuk is de Hoge Raad geen voorstander, blijkens zijn arrest van 26 november 2010, zij het dat in dat geval de derden geen onderdeel van hetzelfde concern uitmaken.16x HR 26 november 2010, LJN BM9757, NJ 2010, 636. Daarnaast lijkt het hof het misbruikleerstuk uit het Rainbow-arrest17x HR 13 oktober 2000, NJ 2000, 698 m.nt. Ma (Rainbow/Ontvanger). c.q. het vereenzelvigingsleerstuk uit het arrest Krijger/Citco18x HR 9 juni 1995, NJ 1996, 213 (Krijger/Citco). te hanteren om tot toepasselijkheid van de algemene voorwaarden te komen. Dit leerstuk is door de Hoge Raad als volgt verwoord:

      ‘Bij de beantwoording van deze vraag moet worden vooropgesteld dat, zoals het Hof kennelijk en terecht tot uitgangspunt heeft genomen, door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen, en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd, in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf.
      De omstandigheden van het geval kunnen evenwel ook zo uitzonderlijk van aard zijn dat vereenzelviging van de betrokken rechtspersonen – het volledig wegdenken van het identiteitsverschil – de meest aangewezen vorm van redres is (vgl. het geval dat aan de orde was in HR 9 juni 1995, nr. 8551, NJ 1996, 213).’19x HR 13 oktober 2000, NJ 2000, 698 m.nt. Ma (Rainbow/Ontvanger), r.o. 3.5.

      Vereenzelviging kan mijns inziens slechts met grote terughoudendheid worden toegepast, gelet op het gebruik van de woorden ‘zo uitzonderlijk van aard’.20x Vgl. noot J.B. Huizink onder HR 13 oktober 2000, TvI 2001, p. 39.
      De Hoge Raad acht – naar mijn mening terecht – het oordeel dat eisers in cassatie een grote professionele wederpartij zijn in de zin van artikel 6:235 lid 1 BW onbegrijpelijk, met name ook omdat niet valt in te zien waarom de norm van artikel 6:235 lid 1 BW zich uitstrekt over natuurlijke personen, zoals eisers 1 t/m 4 in cassatie. Het arrest van het Haagse hof wordt vernietigd en doorverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam.
      De Hoge Raad benadrukt mijns inziens terecht dat artikel 6:235 lid 1 BW beperkt moet worden toegepast. Een rechtspersoon is immers een rechtspersoon en de normen van artikel 6:235 lid 1 BW – ofwel het publiceren van een uitgebreide jaarrekening, ofwel het in dienst hebben van minstens vijfig werknemers – lenen zich niet voor overeenkomstige toepassing op natuurlijke personen. Het vereenzelvigingsleerstuk mag hierbij naar mijn mening geen rol spelen, met name ook omdat Deloitte niet gesteld heeft dat eisers in cassatie misbruik van rechtspersoonlijkheid maakten.

    • 3. Algemene voorwaarden bij internationale koop

      Artikel 6:247 lid 2 BW verklaart – kort gezegd – afdeling 6.5.3. BW buiten werking in internationale overeenkomsten tussen professionele partijen wanneer de wederpartij een in het buitenland gevestigde persoon is. Deze buitentoepassingverklaring is van belang, omdat de artikelen 6:233 en 6:234 BW inzake de informatieplicht van algemene voorwaarden onderdeel uitmaken van afdeling 6.5.3. BW. Overigens is artikel 6:230c BW, dat de wijze van verstrekking van informatie door dienstverleners als bedoeld in de Dienstenrichtlijn21x Richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PbEU 2006, L 376. regelt, geen onderdeel van afdeling 6.5.3. BW. Het verstrekken van de algemene voorwaarden is een van de informatieplichten van artikel 6:230b BW. Artikel 6:247 lid 2 BW derogeert mijns inziens dus niet aan de regel dat dienstverleners in de zin van de Dienstenrichtlijn hun wederpartij over de algemene voorwaarden dienen te informeren op een van de wijzen voorzien in artikel 6:230c BW.
      Het arrest Van Vliet/Dealkent van 11 mei 2012 kenmerkt zich door de omstandigheid dat het gerechtshof, ondanks de omstandigheid dat sprake was van een internationale overeenkomst tussen professionals en de wederpartij van de gebruiker van de algemene voorwaarden een in het buitenland gevestigde onderneming was, toch de artikelen 6:233 en 6:234 BW toepast om tot vernietiging van de algemene voorwaarden te oordelen.
      In het kort speelde het volgende. Een onderneming uit Soedan kocht eind 2000 militaire vrachtwagencombinaties (trekkers en opleggers) van het Engelse Dealkent, dat de opleggers op zijn beurt betrok bij Van Vliet. De opdracht tussen Van Vliet en Dealkent werd op 8 februari 2001 na onderhandelingen bevestigd in een opdrachtbevestiging van de zijde van Van Vliet.22x HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.1. In de voorafgaande offerte van 1 februari 2001 en de opdrachtbevestiging zou zijn verwezen naar de algemene voorwaarden. Tegen deze verwijzing zou niet zijn geprotesteerd.23x Aldus eiseres in cassatie in pleidooi bij het hof: conclusie A-G Wissink voor HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), al. 3.5.
      De geleverde vrachtwagencombinaties worden vervolgens afgekeurd omdat ze ondeugdelijk zouden zijn, en Dealkent deelt Van Vliet mee dat het (a) de vrachtwagencombinaties niet zal afnemen en (b) Van Vliet aansprakelijk houdt voor de schade die Dealkent lijdt. Van Vliet reageert bij brief van 1 mei 2001 met de betwisting van de ondeugdelijkheid en een beroep op de aansprakelijkheidsbeperking in zijn algemene voorwaarden, waarvan een exemplaar bij de brief van 1 mei 2001 is gevoegd.24x HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.1.
      De rechtbank heeft vastgesteld dat een rechtskeuze is gemaakt voor Nederlands recht met uitsluiting van het Weens Koopverdrag, welke rechtskeuze in de procedure niet wordt betwist.25x HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.2. Het hof overwoog in r.o. 8.2. van zijn arrest over de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van eiseres:

      ‘8.2 In eerste aanleg heeft Dealkent zich erop beroepen dat zij de algemene voorwaarden pas op 3 mei 2001 toegezonden heeft gekregen, dus niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst. Van Vliet heeft gesteld dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden bij de opdrachtbevestiging is aangegeven. Zij heeft echter niet betwist dat de algemene voorwaarden zelf pas in mei 2001 aan Dealkent bekend zijn gemaakt. Zij heeft ook niet gesteld dat het ter hand stellen van de algemene voorwaarden redelijkerwijs niet mogelijk was voor of bij het sluiten van de overeenkomst. Gelet hierop en gezien het beroep van Dealkent op de te late terhandstelling, kan Van Vliet geen beroep doen op de bedingen in de algemene voorwaarden.’26x Conclusie A-G Wissink voor HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), al. 2.3. Vgl. HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.3.1.

      Het hof zegt het niet met zoveel woorden, maar lijkt door zijn bewoordingen aangesloten te hebben bij de terhandstellingsnorm van artikel 6:234 lid 1 BW.27x In gelijke zin: conclusie A-G Wissink voor HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), al. 3.6. De Hoge Raad oordeelt dat het hof de gelding van artikel 6:247 lid 2 BW heeft miskend en vernietigt het arrest van het hof.28x HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.3.2.
      Het arrest ontlokt de volgende opmerkingen. Allereerst is kennelijk komen vast te staan dat het Weens Koopverdrag door partijen was uitgesloten. Indien het Weens Koopverdrag niet zou zijn uitgesloten, zou – uitgaande van een rechtskeuze voor Nederlands recht – het Weens Koopverdrag van toepassing zijn geweest.29x Art. 1 lid 1 onder b Weens Koopverdrag. Ook indien geen rechtskeuze zou zijn gemaakt, zou het Weens Koopverdrag van toepassing zijn geweest. Eiseres in cassatie was de verkoper van de vrachtwagencombinaties. Op grond van art. 4 lid 2 EVO is het recht van het land van vestiging van de kenmerkende prestant van toepassing. Bij koopovereenkomsten van roerende zaken geldt de verkoper als kenmerkende prestant. In art. 4 lid 1 onder a Rome I is vastgelegd dat bij gebreke van een rechtskeuze het recht van het land van vestiging van de verkoper geldt. Vgl. J.H.M. Spanjaard, EU-Verordening Rome I: een nadere beschouwing, in: B. Wessels & T.H.M. van Wechem (red.), Contracteren in de internationale praktijk (IV), Deventer: Kluwer 2011, p. 296. De gesloten overeenkomst – de koop van roerende zaken tussen twee in verschillende staten gevestigde professionals – valt onder de scope van het Weens Koopverdrag. Het Weens Koopverdrag geldt als opt out-instrument: het is van toepassing, totdat partijen het uitsluiten.30x T.H.M. van Wechem, Het Weens Koopverdrag en toepasselijkheid van algemene voorwaarden, in: B. Wessels & T.H.M. van Wechem (red.), Contracteren in de internationale praktijk (IV), Deventer: Kluwer 2011, p. 380-382. In dat geval zou de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn aan de hand van het Weens Koopverdrag beantwoord moeten worden. In zijn arrest van 28 januari 200531x HR 28 januari 2005, NJ 2006, 517 m.nt. ThMdB (Vergo). , 32x Kritisch: T.H.M. van Wechem & M.H. Wissink, Recente ontwikkelingen bij koop en algemene voorwaarden, Contracteren 2005/3, p. 66-70. overwoog de Hoge Raad dat toepasselijkheid van algemene voorwaarden binnen de context van het Weens Koopverdrag moet worden vastgesteld en verwijst het hoogste rechtscollege naar artikel 7 lid 2 van het Weens Koopverdrag, dat een regeling biedt inzake de opvulling van door het Weens Koopverdrag niet geregelde onderwerpen (de zogeheten gap-filling).33x Voor meer IPR-gerelateerde nuances: T.H.M. van Wechem, Het Weens Koopverdrag en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden, MvV 20077/8, p. 163-169.
      Onduidelijk is of de toepassing van het Weens Koopverdrag in dat geval dwingt tot het aannemen van terhandstellingsplicht. Het Duitse Bundesgerichtshof heeft een terhandstellingsplicht aangenomen in zijn arrest van 31 oktober 2001.34x BGH 31 oktober 2001, NJW 2002, 1651. De Rechtbank van Koophandel in Nivelles (België) en het Oberste Gerichtshof in Oostenrijk namen eerder geen terhandstellingsplicht aan.35x Rechtbank van Koophandel Nivelles 19 september 1995, <http://cisgw3.law.pace.edu/cases/950919b1.html> (Gantry/Research Consulting Marketing); OGH 6 februari 1996, <http://cisgw3.law.pace.edu/cases/960206a3.html> (Propaan). Die beide rechtscolleges meenden dat de gebruiker van de algemene voorwaarden kon volstaan met een verwijzing, mits deze voldoende duidelijk was. Daarbij lijkt aansluiting te zijn gezocht bij de norm van artikel 8 Weens Koopverdrag.
      In dit tijdschrift is in 2010 gedebatteerd over de vraag of de terhandstellingsplicht binnen de vigeur van het Weens Koopverdrag juist c.q. wenselijk is of niet.36x T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, De toepasselijkheid van algemene voorwaarden onder het Weens Koopverdrag: nieuwe trend in de Nederlandse (lagere) rechtspraak?, Contracteren 2010/1, p. 34-38; S.A. Kruisinga, Reactie op T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, De toepasselijkheid van algemene voorwaarden onder het Weens Koopverdrag: nieuwe trend in de Nederlandse (lagere) rechtspraak?, Contracteren 2010/1, p. 34-38, Contracteren 2010/3, p. 107-111; T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, Naschrift, Contracteren 2010/3, p. 112-115. Vgl. tevens: Van Wechem 2011, p. 363-374. Kruisinga wees er terecht op dat de advisory council, een orgaan dat rechtsgeleerde opinies geeft over de interpretatie van het Weens Koopverdrag, doende was met een rechtsgeleerde opinie over het onderwerp ‘Toepasselijkheid van algemene voorwaarden’.37x Kruisinga 2010, p. 111. Deze opinie is nog niet gepubliceerd. De voorzitter van de advisory committee die zich met deze opinie bezighoudt, prof. dr. S. Eiselen, heeft aangegeven dat hij de door het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof gekozen benadering de meest juiste vindt en is geen voorstander van een terhandstellingsnorm.38x S. Eiselen, The requirements for the inclusion of standard terms in international sales contracts, PER 2011, (14)1, p. 2-31. Of dit ook de mening van de advisory committee is, is nog onzeker.

    • 4. Conclusie

      Het leerstuk van de vernietiging van algemene voorwaarden lijkt duidelijk afgebakend. De artikelen 6:235 en 6:247 BW stellen paal en perk aan de kring van partijen die een beroep op vernietiging kunnen doen. Over de afbakening van die grenzen moet de Hoge Raad zich nu en dan uitspreken. In de in deze bijdrage besproken arresten worden twee piketpalen geslagen:

      1. natuurlijke personen kunnen voor de toepassing van artikel 6:235 BW niet worden gelijkgesteld met rechtspersonen;

      2. bij internationale B2B-overeenkomsten waarbij de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag is uitgesloten, komt de wederpartij geen beroep toe op artikel 6:233 onder b BW.

      De Hoge Raad is in het laatste geval niet toegekomen aan de vraag of onder het Weens Koopverdrag wel een terhandstellingsplicht geldt, omdat de scope van het aan hem voorgelegde geschil dat niet toestond.

    Noten

    • * Deze bijdrage is afgesloten op 12 juli 2012.
    • 1 T.H.M. van Wechem, Toepasselijkheid van algemene voorwaarden (diss. Universiteit Leiden), Deventer: Kluwer 2007, p. 11-58; R.H.C. Jongeneel, Gebondenheid, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010, p. 111-125; T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, Gelding van algemene voorwaarden (HR 2 december 2011, LJN BT6684, NJ 2011/574; Linthorst/Echoput), TBR 2012/5, p. 480-484.

    • 2 Vgl. o.a. J.G.J. Rinkes & M.L. Hendrikse, Algemene vernietigingsgronden; de informatieplicht, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010 , p. 153-174; J.H.M. Spanjaard, Artikel 6:234 BW of de moeizame relatie van de Nederlandse wetgever met Europese regelgeving, Contracteren 2012/1, p. 29-30.

    • 3 I.v.m. art. 6:237 sub f BW.

    • 4 I.v.m. art. 3:40 lid 2 BW. De wet is ingevoerd als Stb. 2012, 140; het besluit als Stb. 2012, 141.

    • 5 Art. 6:235 lid 1 BW. Vgl. R.H.C. Jongeneel & B. Wessels, Ondernemingen en algemene voorwaarden, VrA 2010/2, p. 16-20; R.H.C. Jongeneel, Grote wederpartijen, in: B. Wessels, R.H.C. Jongeneel & M.L. Hendrikse (red.), Algemene voorwaarden, Deventer: Kluwer 2010 , p. 193-198.

    • 6 Art. 6:235 lid 3 BW.

    • 7 Art. 6:247 lid 2 BW.

    • 8 HR 27 april 2012, LJN BV5560, RvdW 2012, 684 (X1 t/m X6/Deloitte).

    • 9 HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent).

    • 10 De aard van de beroepsfout, die voor zover ik kan nagaan vooral fiscaalrechtelijk is, zal niet nader worden besproken.

    • 11 Hof ’Den Haag 18 januari 2011, r.o. 9, kenbaar uit conclusie A-G Spier voor HR 27 april 2012, LJN BV5560, RvdW 2012, 684 (X1 t/m X6/Deloitte), al. 2.4. Opvallend is dat deze feiten door Deloitte zijn gesteld en niet door eisers in cassatie zijn bestreden, zodat het Hof overwoog dat de feiten vaststonden.

    • 12 Hof ’Den Haag 18 januari 2011, r.o. 10, kenbaar uit conclusie A-G Spier voor HR 27 april 2012, LJN BV5560, RvdW 2012, 684 (X1 t/m X6/Deloitte), al. 2.4.

    • 13 HR 2 februari 2001, NJ 2001, 200 (Petermann/Frans Maas).

    • 14 HR 30 maart 2012, LJN BV2355, RvdW 2012, 503.

    • 15 Hof ’Den Haag 18 januari 2011, r.o. 12, kenbaar uit conclusie A-G Spier voor HR 27 april 2012, LJN BV5560, RvdW 2012, 684 (X1 t/m X6/Deloitte), al. 2.4.

    • 16 HR 26 november 2010, LJN BM9757, NJ 2010, 636.

    • 17 HR 13 oktober 2000, NJ 2000, 698 m.nt. Ma (Rainbow/Ontvanger).

    • 18 HR 9 juni 1995, NJ 1996, 213 (Krijger/Citco).

    • 19 HR 13 oktober 2000, NJ 2000, 698 m.nt. Ma (Rainbow/Ontvanger), r.o. 3.5.

    • 20 Vgl. noot J.B. Huizink onder HR 13 oktober 2000, TvI 2001, p. 39.

    • 21 Richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PbEU 2006, L 376.

    • 22 HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.1.

    • 23 Aldus eiseres in cassatie in pleidooi bij het hof: conclusie A-G Wissink voor HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), al. 3.5.

    • 24 HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.1.

    • 25 HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.2.

    • 26 Conclusie A-G Wissink voor HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), al. 2.3. Vgl. HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.3.1.

    • 27 In gelijke zin: conclusie A-G Wissink voor HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), al. 3.6.

    • 28 HR 11 mei 2012, LJN BW0730, NJ 2012, 318 (Van Vliet/Dealkent), r.o. 3.3.2.

    • 29 Art. 1 lid 1 onder b Weens Koopverdrag. Ook indien geen rechtskeuze zou zijn gemaakt, zou het Weens Koopverdrag van toepassing zijn geweest. Eiseres in cassatie was de verkoper van de vrachtwagencombinaties. Op grond van art. 4 lid 2 EVO is het recht van het land van vestiging van de kenmerkende prestant van toepassing. Bij koopovereenkomsten van roerende zaken geldt de verkoper als kenmerkende prestant. In art. 4 lid 1 onder a Rome I is vastgelegd dat bij gebreke van een rechtskeuze het recht van het land van vestiging van de verkoper geldt. Vgl. J.H.M. Spanjaard, EU-Verordening Rome I: een nadere beschouwing, in: B. Wessels & T.H.M. van Wechem (red.), Contracteren in de internationale praktijk (IV), Deventer: Kluwer 2011, p. 296.

    • 30 T.H.M. van Wechem, Het Weens Koopverdrag en toepasselijkheid van algemene voorwaarden, in: B. Wessels & T.H.M. van Wechem (red.), Contracteren in de internationale praktijk (IV), Deventer: Kluwer 2011, p. 380-382.

    • 31 HR 28 januari 2005, NJ 2006, 517 m.nt. ThMdB (Vergo).

    • 32 Kritisch: T.H.M. van Wechem & M.H. Wissink, Recente ontwikkelingen bij koop en algemene voorwaarden, Contracteren 2005/3, p. 66-70.

    • 33 Voor meer IPR-gerelateerde nuances: T.H.M. van Wechem, Het Weens Koopverdrag en de toepasselijkheid van algemene voorwaarden, MvV 20077/8, p. 163-169.

    • 34 BGH 31 oktober 2001, NJW 2002, 1651.

    • 35 Rechtbank van Koophandel Nivelles 19 september 1995, <http://cisgw3.law.pace.edu/cases/950919b1.html> (Gantry/Research Consulting Marketing); OGH 6 februari 1996, <http://cisgw3.law.pace.edu/cases/960206a3.html> (Propaan).

    • 36 T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, De toepasselijkheid van algemene voorwaarden onder het Weens Koopverdrag: nieuwe trend in de Nederlandse (lagere) rechtspraak?, Contracteren 2010/1, p. 34-38; S.A. Kruisinga, Reactie op T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, De toepasselijkheid van algemene voorwaarden onder het Weens Koopverdrag: nieuwe trend in de Nederlandse (lagere) rechtspraak?, Contracteren 2010/1, p. 34-38, Contracteren 2010/3, p. 107-111; T.H.M. van Wechem & J.H.M. Spanjaard, Naschrift, Contracteren 2010/3, p. 112-115. Vgl. tevens: Van Wechem 2011, p. 363-374.

    • 37 Kruisinga 2010, p. 111.

    • 38 S. Eiselen, The requirements for the inclusion of standard terms in international sales contracts, PER 2011, (14)1, p. 2-31.

Reageer

Tekst